Israël en Israël

logo-idW-oud

 

ISRAËL EN ISRAËL

Israël is een onderwerp dat zeer geregeld in de kolommen van In de Waagschaal besproken wordt. Ik zeg het eerlijk: als het over Israël gaat, weet ik het nooit zo goed. Ik verbaas me over de stelligheid waarmee sommigen over de ongelooflijk ingewikkelde problematiek van het Midden Oosten hun zegje kunnen doen – wat een inzichten en vaste overtuigingen! Ik word er altijd een beetje stil van. Maar nu meen ik toch te moeten reageren. De indruk zou immers kunnen ontstaan, door de geregelde artikelen en commentaren, dat de redactie van In de Waagschaal een standpunt heeft in dezen. Dat is niet zo. En het mogelijk veronderstelde redactiestandpunt (dat er dus niet is), daar herken ik me niet in, namelijk dat in de stichting van de staat Israël ‘God’ werkzaam was. Aanleiding tot deze reactie is het artikel van Wessel ten Boom in In de Waagschaal nr. 16, 2009 (een reactie op een kritische noot van Paul Pettinga).

Het zijn vooral twee dingen waar ik moeite mee heb, afgezien nog van de soms wel erg zelfverzekerde toon en het ogenschijnlijk grote gemak waarmee de boel eventjes uit de doeken wordt gedaan. De eerste moeite is dat er niet onderscheiden wordt tussen het bijbelse Israël en de staat Israël. Ik kan in de stichting van de staat Israël niet zonder meer ‘God’ werkzaam zien. Daarmee wil ik niet zeggen dat het niet wellicht als een teken zou kunnen worden opgevat, en ook niet dat het niet begrepen zou kunnen worden in het licht van het getuigenis van profeten en apostelen. Maar dat is toch echt iets anders dan in de geboorte van de staat Israël zonder meer de God van de Schriften werkzaam zien. Zijn Koningschap is niet van deze wereld. Vat dit nu niet op alsof ik “als heiden de joden met hun eigen boeken om de oren (wil) slaan”, ik pleit alleen maar voor een kritisch onderscheid, omdat ik geloof dat de God van de Schriften niet voorhanden is, niet geclaimd kan worden, ook niet door Israël, ook niet door deze of gene kerk. Hoe hebben wij Hem anders dan door Hem juist niet te hebben?

Daarmee zeg ik helemaal niet dat de staat Israël niet zou mogen bestaan. Ik vind het alleen gevaarlijk om het bestaan van de staat theologisch te funderen. De staat is een staat als alle andere staten. Zeker, met een hoogst bijzondere geschiedenis, niet in de laatste plaats omdat de staat en het land juist altijd met de ‘God’ van Israël in verband werden (en worden) gebracht, hetzij negatief en zo verdacht gemaakt, hetzij positief en tot teken van Gods voorzienigheid verklaard (zijn dat niet eigenlijk twee kanten van dezelfde medaille?).

Theologisch kan ik alleen maar over Israël spreken als het gaat om het Israël van de Schrift, dat (God dank!) ook nu nog gevonden wordt waar de lofzang wordt gaande gehouden, in de synagoge, waar de Schriften opengaan en de gebeden worden opgezonden. Ook dat spreekt niet vanzelf. Het is alleen waar in het geloof. Wie het als algemene ontologische categorie hanteert, grijpt mis.

Wat de staat Israël aangaat: zij lijkt mij het meest gediend te zijn en serieus genomen te worden, als we haar niet anders bejegenen gelijk we andere staten bejegenen. Dat heeft niet eens allereerst te maken met de gedachte “dat wij mensen voor God en voor de wet allemaal gelijk zijn”, zoals Ten Boom ons verlichte, westerse, democratische denken kernachtig samenvat, of met een weerzin tegen de idee “dat een Jood meer stem, meer recht, meer gezag zou mogen hebben dan een niet-Jood”, maar met een weigering om politiek in naam van ‘God’ te bedrijven, want politiek in naam van een absolute eis, of het nu een ‘God’ is of een communistische heilsstaat, is levensgevaarlijk. Wanneer het reëel bestaande Israël dan ook met een beroep op ‘God’ of Christus, “desnoods met muur en al”, verdedigd moet worden – ik kan dat echt niet meemaken. Ik pleit dus voor een kritisch onderscheiden tussen politiek en theologie. Als dat niet gebeurt, wordt de politiek theologie, en de theologie blijkt vervolgens ideologie te zijn.

Het tweede waar ik moeite mee heb, is de wijze waarop over het slachtofferschap van de Palestijnen wordt gespro-ken. Ik begrijp wel dat in de hele discussie door alle partijen het slachtofferschap als middel in de strijd wordt gebruikt: wij zijn slachtoffer van de terreur van de ander. Maar dat doet Ten Boom hier wel heel eenzijdig. Heel ver gaat hij, als hij schrijft dat “de Palestijnen meer gemaakt zijn dan geboren”, en hij bedoelt dan dat ze hun identiteit in hun strijd tegen Israël, in hun ‘slachtofferschap’ hebben. Dat is een boude uitspraak, al is het duizend keer waar dat slachtofferschap inderdaad je identiteit kan worden (vinden we het gek?). Maar stel, dat hij hier dan toch gelijk heeft, wat wil hij met dit feit dan zeggen? Dat hun bestaan alleen maar een anti-Israël bestaan is? Dat zij dus geen andere identiteit hebben dan die? Dat is niet gering. Het is wel een heel ideologische benadering van mensen, die toch meer zijn dan alleen wat ze in de (ideologische) strijd zijn: vaders en moeders, kinderen en vriendjes, arbeiders en kunstenaars, gelovigen en vrijdenkers.

En wat bedoelt hij, als hij schrijft: “In de afgelopen eeuw van de Europese geschiedenis heeft het slachtoffer grotendeels de rol van God zelf als subject van de geschiedenis vervangen, en behalve voor God was er daarbij ook voor de Joden niet meer zoveel plaats.” Bedoelt hij dat het Duitse volk, dat zich als slachtoffer van het ‘joodse (of: zionistische) complot’ beschouwde, zelf subject van de geschiedenis geworden is, toen het de vernietiging ter hand nam? En bedoelt hij dan dat we nu met de Palestijnen hetzelfde meemaken, daar de Palestijnen zich als slachtoffer van ‘de joden’ afficheren? Hoe ver durf je te gaan? Dan zou je het ook kunnen omdraaien: de joden als slachtoffer van het ‘pan-arabisch complot’. Nee, als dit mechanisme bedoeld wordt – dit is geen weg. Hoe giftig! En daarom pleit ik voor: onderscheiden! ‘God’ is geen valide politiek argument. En slachtofferschap is niet een identiteit die je kunt hanteren (daar heeft Ten Boom gelijk in), noch is slachtofferschap iets wat je het slachtoffer kunt aanwrijven. – Maar misschien bedoelt Ten Boom met de geciteerde zin wel heel iets anders en ben ik volkomen abuis. Als we het in dit verband dan toch ergens over de Schrift moeten hebben, dan wel hier: Waar is de barmhartigheid? Waar is de overgave van de rijke aan de arme? Van de hebber aan de niet-hebber? Van de rechtvaardige aan de onrechtvaardige? Van degene die is aan degene niet-is?

Met ons discursieve denken komen we hier niet uit. Verstandiger wordt over de complexe samenhang tussen slacht-offerschap, schuld, misdaad en vergeving, over aanspraak en verkiezing gesproken in een boek als De nazi en de kapper van de joodse schrijver Edgar Hilsenrath (Ned. vert. Amsterdam 2008) – als een bijbelse vertelling.

Wouter Klouwen