Moet God wel ‘bestaan’?
MOET GOD WEL ‘BESTAAN’?
Vorig jaar verscheen van de bekende kinderboekenschrijver Guus Kuijer het boek Hoe een klein rotgodje God vermoordde (Amsterdam 2006) – geen kinderboek overigens. Het boek gaat over de dubbelzinnigheid, niet eens zozeer van de godsdienst (jodendom, christendom en islam), maar vooral over die van God. Want God: wat of wie is dat eigenlijk? En hoe spreken de heilige boeken (bijbel en koran) over hem? Hoe werkt dat geloof in hem uit in de praktijk van het godsdienstige en ook maatschappelijke leven? De dubbelzinnigheid komt scherp tot uitdrukking in de titel. Sprake is van een klein rotgodje. En een rotgodje is de God die in mensenhanden gevallen is: Hij die al ons handelen (moreel) rechtvaardigt. En dat rotgodje dreigt God te vermoorden. En God is volgens Kuijer de verheven idee van liefde, barmhartigheid en gerechtigheid. Die grootse, fantastische idee, waarin het beste ligt opgesloten, en waarmee gematigd religieuze lieden leven – evenals overigens verlichte seculieren, zij het dat zij in God niet geloven –, wordt door religieuze fanaten als Mohammed B., maar ook door condoomverbiedende pausen, sommige profeten (en niet de eersten de besten) en zelfs menige bijbelschrijver om zeep geholpen. Dat is zonde: dat een klein rotgodje God vermoordt! Dat is pas godslastering, Mohammed B.!
Een zwaar en heftig boek dus? Nee, toch niet echt, want Kuijer schrijft hierover op een buitengewoon geestige wijze, ja het betoog is hier en daar op het hilarische af – zoals trouwens de titel zelf al doet vermoeden. En verder is het spottend, bijtend soms ook, maar dat lijkt mij bij het onderwerp te horen. Godsdienst en God (in z’n dubbelzinnigheid) kunnen niet met zachte hand aangepakt worden. Want het is de absolute aanspraak van de godsdienst zelf die om het venijn van haar criticasters vraagt, naar mijn idee.
Venijn! Spot! Wat heerlijk soms – ik geef het eerlijk toe – als de godsdienstige fanatici worden weggezet met vileine spot. Of het nou om fundamentalisten á la Mohammed B. gaat, of om de verkondigers van in onze ogen achterhaalde, volstrekt uit de hand gelopen achterlijkheden als hemel en hel, waar we voor eeuwig geroosterd worden, ‘brandend als kerstkaarsjes in de nacht’.
Toch – en ik geef ook dat eerlijk toe – steekt het venijn mij soms ook, en bijt de spot. Nee, niet als het om die condoomverbiedende pausen gaat – dan ben ik veilig. En als het om Calvijn en Servet gaat? – hoe lief Calvijn mij ook is, maar ik begrijp het. Maar anders wordt het waar de hilarische spot overgaat in het ridicule. Dat is in dit boek menigmaal het geval.
Ridicuul
Het is overigens allereerst Kuijer die de godsdienst menigmaal verwijt – en mijns inziens in de meeste gevallen terecht – ridicuul te zijn: als het gaat om blinde gehoorzaamheid aan de letter der wet bijvoorbeeld, of om de absolute en aanwijsbare scheiding tussen zgn. gelovigen en ongelovigen. Kuijer verwijt dus ridiculisering. Maar zelf ridiculiseert hij dus ook, namelijk als het om het bijbels verhaal gaat.
Bijvoorbeeld: Genesis moet je niet historisch lezen, zegt hij. Terecht, denk ik, en ik ben blij dat ook elders te horen dan in mijn zgn. ‘school’. Maar waarom dan vervolgens wel Elia met zijn 450 baälpriesters historisch gelezen, waardoor het komt tot een ‘Maarten ’t Hart-achtige’ rekensom hoeveel priesters Elia per minuut geslacht moet hebben? Niet dat het me hier om de historiciteit als zodanig gaat, maar historische lezing maakt het Kuijer ten enenmale onmogelijk om God hier nog anders te verstaan dan als zo ongeveer het ‘rotgodje’ van Mohammed B. Ik begrijp helemaal niet waarom wel Genesis als verhaal wordt gelezen, maar niet de profetische geschiedenis Jozua en niet het evangelie. Zo evolueert bij Kuijer de Oud-Testamentische God van Abraham (voor hem nog sympathiek) in datzelfde Oude Testament tot het akelige ‘rotgodje’ dat de gnostici ook al in het Oude Testament gewaar werden. Ik begrijp dat niet. Dat vind ik veel te kort door de bocht. Dan denk ik: waarom lees je de bijbel nou niet integraal ‘onhistorisch’? Trek je lijn door!
In het Oude Testament gaat het dus volgens Kuijer al helemaal mis met de Godsopvatting, maar erger nog wordt het volgens hem in het Nieuwe Testament! (anders dus dan de gnostici). Kent het jodendom nog het vragen en de strijd, Jezus met zijn offer en gehoorzaamheid – het is volgens Kuijer de absolute ridiculisering, enkel nog overtroffen door de profeet Mohammed (waar gehoorzaamheid gepaard gaat met geweld). Ik vind dit bijbelverstaan ridicuul!
Overigens, ik wil niet verhelen de vele buitengewoon behartenswaardige zaken die Kuijer, scherper dan menig theoloog vermag, naar voren brengt, bijvoorbeeld dat in de Hebreeuwse bijbel met name de strijd met God (die in de theologie verdwenen lijkt) een belangrijke rol speelt. Maar goed, dit terzijde.
Waarom meet ik die ridiculisering zo breed uit? Kan spot die mist dan nog bijten? En kan venijn dat eroverheen schiet nog steken? Dat kan zeker. Want deze ridiculisering zelf is het punt nog niet eens. Je weet dat je als het ware kijkt in een lachspiegel. Dan moet je niet vreemd opkijken als het allemaal wat verwrongen is. Bovendien: de bijbel wordt voortdurend historiserend gelezen en uitgelegd, en theologie en kerk geven daar zelf ook voortdurend alle aanleiding toe. Je kunt het dan moeilijk iemand nog kwalijk nemen. De Nieuwe Bijbelvertaling vertaalt historiserend en leidt elk bijbelboek historiserend in. En niet alleen Kuijer zegt dat God klein begonnen is, ook een bekend Nederlands theoloog hield die historiserende ‘proces’-benadering van God er op na. Dus: zouden wij nu vreemd en gestoken opkijken? Nee, dat is het niet. Maar wat is het dan?
Nu, dat Kuijer, achter al deze ridiculiseringen wel degelijk een punt heeft! Hij heeft een punt voor ons. En wij hebben misschien, zeg ik in alle voorzichtigheid, een punt voor hem.
Kuijers punt
Wat is het punt? Dat Kuijer, niet met zoveel woorden, maar wel in de gang van zijn verhaal, ons hiervoor stelt: dat wij God, het bestaan van God, het daar krampachtig aan vast houden, misschien wel eerst helemaal moeten leren opgeven: Hij die voorhanden is als Hij die er toch wel is, in alle eeuwigheid. Ik bedoel eigenlijk: dat we zijn bestaan als voorwaarde voor zijn God-zijn zelfs moeten leren opgeven. En waarom? Omdat, als we dat niet doen, God toch onze God blijft, die verworden kan tot het ‘rotgodje’ waarmee wij, mensen, al onze snode plannen menen te kunnen rechtvaardigen. Dat is het punt dat Kuijer ten onzent heeft: radicale reformatie! Dat kon nog wel eens het bijbelse punt zijn, zij het dan bijbels op geheel andere wijze dan Kuijer zijn bijbel verstaat (nl. als historische ontwikkeling van de menselijke godsidee). Dan is God God. Als zelfs zijn bestaan geen voorwaarde meer is voor zijn God-zijn. Dan is HIJ vrij. Dan is HIJ de Ander. Dan kan HIJ nooit in onze handen vallen. Dan kan HIJ er zijn, zich ontfermend over wie HIJ zich ontfermt. Dat punt brengt Kuijer mij, ook in zijn geestige en soms rare vertekeningen, te binnen. Ja, ik ga zelfs zo ver dat hij mij opnieuw voor de radicaliteit van de bijbelse Godsnaam stelt. De Naam heeft geen andere grond, geen andere reden dan die HIJ uit zichzelf neemt. Dat wordt ons voorgehouden, niet door één der onzen, maar door een ander: die ons het liefste uit handen slaat, waardoor we Hem eerst echt verwachten en Hem nog wel eens nieuw zouden kunnen vinden.
En wat is ons punt naar Kuijer toe? Hij richt zijn pijlen allereerst op de fundamentalist (ook op de fundamentalist in ons!): de bijbel en de koran = Gods Woord kan niet. Dan ben je zomaar bij het rotgodje van Mohammed B. of bij de ‘christelijke talibaan’. Maar is het alternatief dan onze verheven idee van liefde, barmhartigheid en gerechtigheid, voorgesteld in ‘God’?; waarbij de bijbel verstaan moet worden als een morele codex, neerslag van het menselijk verlangen, geprojecteerd in de goddelijke wet, die hier en daar aan te nemen, elders terzijde te leggen is? Maar is dat dan niet óók een God in onze hand? Is die God dan weliswaar geen ‘rotgodje’, maar dan toch wel een godje? Is dat niet uiteindelijk van hetzelfde laken een pak? De fundamentalist zweert bij hoog en bij laag bij zijn God – en “het woord is steen geworden”; de moralist daarentegen toetst aan zijn eigen opvatting van barmhartigheid en recht wat nog wel en wat niet meer door de beugel kan. Ook hier is God (in wie hij niet meer gelooft) nog altijd zijn God, en de ‘heilige tekst’ aan zijn rechtsgevoel totaal ondergeschikt. De mens is de maat, hetzij ‘gelovig’ hetzij ‘ongelovig’.
Maar is hier niet een derde mogelijkheid, bezijden de fundamentalistische van kaft-tot-kaft waarheid en de moralistische vrije waarheid? Kan het zijn dat de bijbel het levende Woord van God is? En dat die opvatting (dat de bijbel Gods Woord is) ons zowel de fundamentalistische identificatie als de moralistische nietszeggendheid van de bijbel als gedeeltelijk achterhaalde morele codex onmogelijk maakt? De bijbel Gods woord, levend Woord, van Hem wiens bestaan wij niet op voorhand in de vingers hebben – waardoor het eerst echt een kwestie van vertrouwen, een waagstuk, een verwachting wordt. Als de bijbel Gods levende woord is, en het woord van de levende God, dan is dat de enige echte waarborg tegen fundamentalisme enerzijds en morele of historische vervluchtiging van het bijbelverhaal anderszijds – dat we het van doen hebben met Hem die niet op voorhand ‘bestaat’ (dat moeten we durven zeggen) en die nochtans spreekt (dat krijgen we dan blijvend te verwachten). Maar zo ligt ook deze waarborg nimmer in onze hand.
Wouter Klouwen