Het ‘gelijk’ van de religie

logo-idW-oud

 

HET ‘GELIJK’ VAN DE RELIGIE

Hoort geweld bij religie? Je zou het denken. De christelijke godsdienst heeft een gewelddadige geschiedenis. Het is niet te ontkennen. En ook de islam heeft zich niet onbetuigd gelaten. Sterker, het zijn juist de recente ontwikkelingen rond de islam, zoals de opkomst van moslimfundamentalisme en -terreur, die hebben geleid tot het huidige maatschappelijk debat over de vraag of, en zo ja hoe religie en geweld met elkaar samenhangen.

Maar ook zonder dat: hoe vaak heb ik niet de Ierse oorlog tussen protestanten en katholieken als het ultieme bewijs van het niet deugen van godsdienst in het algemeen en van het christendom in het bijzonder voor de voeten geworpen gekregen. Je antwoord dat aan deze hele religieuze twist op zijn minst nog de andere kant zit dat de religie gebruikt wordt voor een toch allereerst sociaal-historisch en politiek probleem (dat overigens wel degelijk ook via de grenzen van de religie loopt), vermag niet te overtuigen dat religie in zichzelf niets met geweld te maken hoeft te hebben. Dat laatste is natuurlijk ook maar de vraag.

In plaats van dat we nu de criticasters verwijten een karikaturaal beeld van de religie te hebben, en in plaats van dat we het geweld bestempelen als slechts ‘ongewenste uitwassen’ van een voor het overige toch zo mooi verschijnsel als religie, zullen we toch eerder de vraag moeten stellen of geweld niet inderdaad bij religie hoort, en hoe dan? Of om het zo te zeggen: de catechisant die mij Noord Ierland voor de voeten werpt, om daarmee de verwerpelijkheid van godsdienst zijn dominee in te peperen, legt op zijn minst zijn vinger op de zere plek. Ik kan de godsdienst in deze oorlog niet vrijpleiten en rechtvaardigen door het geweld aan historische, sociale en politieke omstandigheden te wijten, hoezeer dáár ook de kern van het Ierse probleem mag liggen. Ik ga dan aan het eigenlijke, door de catechisant in zijn boosaardigheid bevroede punt voorbij. De religie der vredestichters blijkt ongegeneerd een pact te kunnen sluiten waarbij in alle oprechte vroomheid gemeend wordt dat geweld gerechtvaardigd is, wat ons (de catechisant en mij) bij de vraag brengt of het dan niet inderdaad zo is dat geweld bij religie hoort?

In de religie verhoudt de mens zich tot het absolute, en wel in de vorm van de voorstelling (Hegel). Het gaat in religie om de absolute waarheid. Die wordt traditioneel religieus voorgesteld met het begrip ‘God’. De absolute waarheid kan ook op een niet direct religieuze wijze voorgesteld worden in de ideologie. Het gaat dan niet om ‘God’, maar om bijvoorbeeld de heilstaat. In zekere zin is een dergelijke absolute waarheid ook religieus van karakter, al gaat het niet om ‘God’.

De mens verhoudt zich in zijn religie tot dat absolute, ‘God’. Die verhouding vertaalt zich in dienstbaarheid en overgave. God is voor hem het hoogste gezag. De mens is niet buiten die verhouding. Hij kan daar niet buiten treden, want God is geen keuze voor hem, maar eerste en laatste werkelijkheid – anders was God niet absoluut. Daarom heeft de mens met zijn God ook altijd gelijk. Immers, zou hij met zijn God geen gelijk hebben, dan is zijn religie niet wat zij pretendeert te zijn. Intussen zeggen God en de menselijke religie alles over de mens die met die voorstelling leeft. Aan zijn God kent men de mens, zou je kunnen zeggen.

De religie heeft inzoverre een blinde kant, dat alles gezet wordt op een generzijds (een God, ideaal of ‘iets’), maar dat daarbij niet verdisconteerd wordt dat het de mens zelf is die dit absolute, het hem overstijgende zich voorstelt, en daarin zichzelf als in een tegenover uitdrukt. De religie moet die blinde kant ook wel hebben, anders heft zij zichzelf op. (Dat moet zij overigens bij Hegel doen.)

Naar mijn idee is juist dit karakter van de religie (en de ideologie), namelijk de absolute aanspraak en het zich verhouden tot het absolute, het ‘gelijk’, wat de religie tot een wezenlijk gewelddadig iets maakt. Wat eerste en laatste aanspraak maakt, wat hoogste instantie is, rechtvaardigt alles wat aan dit hoogste dienstbaar is. Ziedaar de kiem van het geweld in de religie. Dit hoeft overigens niet te betekenen dat het ook tot fysiek geweld komt. Fysieke gewelddadigheid is niet meer dan de uiterste consequentie van een in het ‘systeem’ van de religie reeds besloten gewelddadigheid. Het ‘gelijk’ van de religie uit zich in de gehoorzaamheid: het doen van de geboden (moraal), de overgave aan het absolute, het ondergeschikt maken van alle ideeën en principes aan het ene Goede. Dat Goede bestaat in de regel uit de meest verheven idealen, als, jawel!, geweldloosheid, vrede, liefde, gelijkheid etc. Het maakt de religie tot zoiets dubbelzinnigs. Want zij kan de schoonste idealen hebben, maar zij heeft desondanks die blinde vlek van haar gelijk van God, wat niets dan haar eigen (menselijk) gelijk is. Dat maakt haar ook gevaarlijk. Zij is als een wolf in schaapsklederen. Totale overgave wordt gevraagd, voor de goede God of voor de goede zaak.
Welbeschouwd is het maar goed dat we in onze religie zo ‘vrijzinnig’ zijn, in de zin van ‘inconsequent’, zowel links als rechts. Want consequentie leidt ons naar de hel.

De vraag of geweld bij religie hoort, of dat de religie voor andere dan religieuze doeleinden misbruikt wordt, legt eigenlijk een rookgordijn. Alsof dat de kwestie zou zijn. Beide is immers waar.

De pleitbezorgers van de religie, die de religie uit de wind willen houden door te zeggen dat het de radicale religie is die zich van dergelijke radicale middelen bedient, gaan mijns inziens te gemakkelijk voorbij aan de ware aard van alle religie. Geweld hoort bij religie, inzoverre we in de religie met absolute aanspraken te maken hebben. Fysiek geweld, als gezegd, is de uiterste consequentie daarvan, en is niet meer dan een uiting van wat in de religie als haar wezen besloten ligt.

Het andere, namelijk dat religie misbruikt wordt, is ook waar. Een beetje politicus immers zal trachten zijn bedoelingen te rechtvaardigen met een beroep op de hoogste instantie, of dat nou ‘God’, de heilige oorlog, de Verlichting (met een hoofdletter, als was het een eenduidige zaak), of dat het nu de ‘westerse democratische waarden’ zijn. Zij rechtvaardigen elk, voor wie er in gelooft, de ultieme greep.

Nu ben ik van mening dat het getuigenis van de Schrift ons een dergelijke greep juist verbiedt. Het is bovendien de vraag of we in de Schrift te maken hebben met het absolute, met een ‘God’, ja, of het in de Schrift eigenlijk wel om religie gaat? De Schrift wordt religie, wanneer wij ons daarop menen te moeten beroepen als laatste instantie, waarin ‘het’ geschreven staat (ook een ‘gelijk’). Maar juist de Schrift laat zich als een dergelijke laatste instantie niet ‘pakken’. Het zou opnieuw een gewelddadige greep zijn, en bevestiging van de gewelddadigheid ook van de bijbel. Maar leren we niet juist dat het Woord vrij is? Dat wij het nooit in de vingers hebben? Nergens kunnen vastzetten? Dat het laatste gezag ligt, niet bij een ‘God’ of een gelovig principe, maar bij de vrijmachtige God, die ons het ‘gelijk’ niet in handen geeft, om vandaaruit dit gelijk anderen op te leggen en de wereld ermee te veroveren, maar die ons in ons ongelijk gelijk geeft bij Hem. Dat ligt nooit bij ons, maar altijd alleen bij Hem. En dat het gelijk bij Hem alleen ligt, en nooit ons gelijk kan worden, maakt het ons onmogelijk naar dit gelijk te grijpen, omdat we het gelijk alleen hebben door het niet te hebben. Dat is het evangelie van de rechtvaardiging van de goddeloze. Dit evangelie sluit de weg af naar een gewelddadige greep. Het onthult de religie, juist ook onze christelijke religie!, als ongeloof (Barth), onthult haar ‘gelijk’ als ongelijk, haar pretentie als ‘goddeloos’. Uit dat hele problematische veld van religie en geweld, die cirkel waar de religieuze mens op eigen kracht nooit uit kan breken, uit dat veld wordt hij bevrijd door het vrije Woord van de vrije God.

Wie bij de Schrift zijn oor te luisteren legt, zal daar niet onderwezen worden in het menselijk religieus gelijk. Goden zijn reële, maar dubbelzinnige grootheden. Zij hebben een mond, maar spreken niet, hebben oren, maar horen niet (Ps. 115). Zij zeggen wat wij zeggen, en zij verlangen van ons wat wij verlangen. Maar de Schrift spreekt van Eén die ons bepaalt bij ons ‘ongelijk’. En in dat ongelijk, waar de ‘God’ van Israël zich ophoudt, vestigt Hij zijn ‘gelijk’. In de dood van de Messias Jezus.

Een greep naar de laatste dingen is uitgesloten. Men kan het Koninkrijk Gods niet eigenmachtig vestigen. Men kan het Vrederijk niet afdwingen. Het zou zelf opnieuw een gewelddadige greep zijn. De christelijke gemeente kan niet anders dan in volharding en gebed vasthouden aan het vrije Woord, en daaruit geloven, hopen en liefhebben. Zij zal dat echter nooit kunnen doen vanuit haar gelijk. Ze zal het doen, in het diepe besef, van het ongelijk waarmee zij staat voor haar ‘God’. Het geweld, de greep naar het absolute, kan voor haar nooit intrinsiek meekomen met haar geloof. De samenhang tussen religie en geweld is voor haar immers verbroken, omdat zij geen gelijk heeft. Zij kent geen hogere waarden, geen absolute grootheden die geweld rechtvaardigen, ook haar ‘God’ niet. Daarom is de ‘greep’ haar eigenlijk wezensvreemd. Omdat ze leeft van genade. Zij is geroepen het onmogelijke te doen: de Geweldenaar van het Gelijk weerstaan, met het Ongelijk van de Messiaanse droom (1 Sam. 17).

Wouter Klouwen