Een loflied op Goede Vrijdag!
EEN LOFLIED OP GOEDE VRIJDAG!
Over de drie dagen van Pasen moet je eigenlijk niet gaan discussiëren, je moet ze vieren. Aldus Henk Ruis in zijn heel heldere beschrijving van de Drie Dagen en hoe hij die beleeft, alweer de nodige nummers geleden. Hij heeft gelijk. Daarom aarzel ik of ik wel zal reageren. En toch wil ik dat proberen. Niet zozeer om een discussie aan te gaan, alswel om iets van een aarzeling te verwoorden, een aarzeling die bij mij leeft juist als het om de Drie Dagen gaat en de wijze waarop die soms gevierd worden – al heeft dat nog zulke oude papieren.
Je zou kunnen zeggen dat alle joodse en christelijke feestdagen hun uitgangspunt hebben in het Pinksterwonder dat de magnalia Dei, de grote daden Gods worden verteld. Die magnalia Dei zijn daden, bevrijdingsdaden, aan ons gedaan in de tijd. Het gaat om geschiedenis, en niet zomaar een geschiedenis, maar om geschiedenis die verteld wil worden. Dat is met het gebeuren als zodanig gegeven: dat het gebeurde een verteld gebeuren wil zijn. Volkomen terecht wijst Henk Ruis dan ook op de goede zin van het tellen en ver-tellen van de drie dagen. Het heeft een kritische zin tegen een ‘geschichtlose’ opvatting van Pasen, die bij velen opgeld doet (ja, ook binnen de kerk!). Door de dagen van Pasen te tellen en het gebeuren te ver-tellen (als gebeuren waarin wij betrokken worden en zijn), wijzen we het Paasfeest als lentefeest, de eeuwige wederkeer, het vogeltje dat uit het ei komt, categorisch af. Pasen is niet ‘geschichtlos’, heeft met eeuwige wederkeer niets uit te staan, maar is de geschiedenis bij uitstek. Het is het unieke, eenmalige gebeuren waarin de Heer der tijd ingaat in de tijd. Hij gaat in de historie in, en Hij gaat er in onder, en Hij gaat er ten onder. Zo staat Hij onder ons op: in de tijd als Heer der tijd. Zo heeft Hij tijd voor ons, zo is Hij met ons: Immanuël. Dus nogmaals: het tellen van de drie dagen, waar Henk Ruis op wijst, heeft een goede en hoogst kritische zin. Die zin mag men niet als iets vanzelfsprekends en het wijzen daarop als overbodigheid afdoen.
Maar dit ingaan in de tijd en het zo, in de tijd, openbaar worden van zijn Heer-zijn, wil nu nog niet zeggen dat het Paasgebeuren als zodanig ook historisch is, of historisch toegankelijk. Jawel, de Heer gaat concreet in de tijd in (in die zin zou men het woord ‘historisch’ kunnen gebruiken): Hij handelt en spreekt, lijdt met de lijdenden en sterft. Dat is een gebeuren dat niet boven de tijd blijft hangen als een eeuwige idee, of achter de tijd schuilgaat als diepere zin. Nee, in de tijd. Zeker, zo moet je het zeggen. Maar waar Hij zich zo in de tijd manifesteert (als lijdende, voor de mens intredende God), verbergt Hij zich tegelijk ook helemaal. De Heer verschijnt immers als knecht, de Levende blijkt ten dode – om zo de doden tot het (zijn) leven te roepen. Zo toont Hij wie Hij is, ja dat Hij voor ons is. Nu, deze eenmalige, unieke, eens en voor al volbrachte daad Gods kan toch alleen daarom al niet historisch heten omdat het deze eenmalige, unieke, eens en voor al volbrachte daad is. Zonder analogie. Zonder herhaling. Zonder andere reden dan die Hij uit zichzelf neemt. En bovendien: als het restlos zijn daad is (wonder Gods), dan kan die daad toch alleen in het vertrouwen, in het geloof van de vertelling (van de verkondiging) gehoord en verstaan worden. Is er een andere reden die ons aanleiding zou kunnen geven ons vertrouwen op zijn daadwerkelijkheid te stellen dan die daad zelf? Dus ook daarom: historisch, in de zin van dat het van ons uit ergens een aannemelijkheid heeft, traceerbaar is, of inzichtelijk te maken valt, kan het dus uit de aard der zaak niet zijn – of het is niet wat het is… Of om het zo te zeggen: de historiciteit van het Paasgebeuren is verborgen. Het is er enkel in de telling en ver-telling van de drie dagen! Maar zo is het wel feit, heilsfeit, zelfs zo dat Paulus kan zeggen met Christus gekruisigd te zijn en met Hem te zullen leven (wat historisch natuurlijk onzin is).
Wat is nou de aarzeling waarmee ik begon? Dat is dus niet dat er drie dagen geteld, dan wel verteld worden. Integendeel. Alleen door zo de dagen te tellen bekomen wij een wijs hart en worden we gered van de eeuwigheid die geen eeuwigheid is; alleen zo is duidelijk dat het om geschiedenis gaat. Nee, ik ben (laat ik het voorzichtig zeggen), ik ben beducht dat de drie dagen die wij te (ver)tellen krijgen, toch ergens, als we niet oppassen en een en ander goed voor ogen houden, verworden tot drie historische dagen, waarbij het één volgt op het ander, in een chronologisch na-elkaar. Nou zijn het natuurlijk ook drie dagen na elkaar, maar het Paasgebeuren gaat niet op in dit (historisch) na-elkaar. Eerder is het andersom: dat het historisch na-elkaar een rand vormt van de ‘onhistorische’ geschiedenis die werkelijker en concreter is dan alle historische geschiedenis bij elkaar (en wier historiciteit ons openbaar zal worden op de jongste dag). Waar ik nu beducht voor ben, is dat het onverhoeds toch tot een omdraaiing komt, waarbij het al dan niet vemeend historische van de drie dagen bepalend wordt voor het theologische, ja voor het kerugma van de drie dagen. Ik weet niet zo goed of dat door mij geduchte gevaar nu te maken heeft met de manier waarop de drie dagen liturgisch vorm gegeven worden, met de ‘verliturgisering van de theologie’ (om met Henk Ruis te spreken). Ik weet het niet, maar vermoed het wel een beetje. Weliswaar zegt Henk Ruis (terecht) dat ‘kruispasen’ en ‘opstandingspasen’ bijeen horen; maar hij zegt er dan verder over: “zoals avond en ochtend samen één dag vormen.” En precies hier begin ik toch te twijfelen. Want verraadt die vergelijking niet een uiteenlegging van wat zo niet uiteen te leggen valt? Zijn ‘kruispasen’ en ‘opstandingspasen’ niet twee zijden van één en hetzelfde? Tuurlijk, onderscheiden, maar wezenlijk één. Is opstandingspasen wel iets anders dan kruispasen een dag eerder al was? Wat is opstandingspasen meer en anders dan enkel de bevestiging, de onthulling van wat het kruis voor ons betekent? Is de zwakte van het kruis zelf niet al sterkte? En betekent zijn dood niet reeds leven? Nou ja, het zijn vragen. En ook ik zou er met Henk Ruis geen ‘hutspot’ van willen maken, maar toch wel willen pleiten, niet voor een uiteenleggen, maar voor een ineenleggen (dat is praktisch: een uitleggen en verkondigen) van wat ons in de (ver)telling uiteengelegd te verstaan wordt gegeven.
Vandaaruit, vanuit dat kerugmatisch hart van het Paasgebeuren, waar geldt: zwakte = kracht, zou ik me dan ook juist heel goed iets kunnen voorstellen bij bepaalde liturgische ‘ongerijmdheden’: zing op de Goede Vrijdag een loflied. En preek, juist dan! Waar stilte al te ernstig wordt (we kunnen alleen maar zwijgen), kan een preek heilzaam zijn. Want laten we ons in alle oprechtheid afvragen: hoe ernstig is onze ernst? Vertillen we ons daar niet aan? Kan een knipoog, een relativering niet heilzaam zijn…? Niet om het heilsfeit te relativeren, maar om het afgrondelijk moment van het gebeuren te relativeren door het aan Hem te relateren (of precieser: aan Hem gerelateerd te weten – immers, wij relateren niet…) Hier komt het op liturgische creativiteit aan. Waarom niet twee dagen tellen om zo eerst goed tot drie te leren tellen? Zou kunnen. Of vier Pinksteren. Prof. Boendermaker deed ons indertijd, op een ander vlak, een andere suggestie: als de Paaskaars op Goede Vrijdag gedoofd moet worden, laat ergens nog een andere kaars branden, opdat we niet vergeten: kruispasen. Want we zitten toch niet in de rouwdienst van onze Heer? Of vier het Heilig Avondmaal op Goede Vrijdag. Waarom niet? Ik weet dat het voor sommigen als vloeken in de kerk is, maar die orthodoxe (oorspronkelijk vrijzinnige) praktijk heeft een goede theologische zin. Overigens: waar die zin verstard raakt in het ‘gebruik’ (“zo doen we dat nu eenmaal”), kan juist de verplaatsing naar de Witte Donderdag van een liturgisch ‘lef’ getuigen en heilzaam zijn (totdat we daaraan weer liturgistisch gaan zitten vasthouden omdat alleen dat ‘klopt’).
Ik zeg niet dat in de beschrijving van Henk Ruis deze historisering optreedt; je kunt je bovendien afvragen of niet ook de viering van alleen Goede Vrijdag en Pasen evenzeer aanleiding kan geven (en al te vaak heeft gegeven) tot dwingende historisering. Ik probeer alleen te verwoorden waar voor mij de aarzeling ligt, als het om een al te ernstige ver-telling van de Drie Dagen gaat. De avond is niet zonder de morgen. We hoeven de avond ook niet te vieren zonder van de morgen te weten. Henk Ruis zal dat ook zeker niet ontkennen. Maar met deze vraag wil ik een stapje verder gaan: Is deze avond niet eigenlijk al de morgen? En vraagt dat niet om wat speelsheid die de ernst van de liturgie draagt? De Here is aan het kruis wel gestorven, maar we vergeten daarbij niet dat het niet alleen door ons maar ook voor ons is geschied. Vandaar mijn voorzichtige vragen en mijn kleine suggestie: zing eens, en al is het o zo bescheiden, zing eens een loflied op Goede Vrijdag. En tel alle drie de dagen steeds weer tot drie…
Wouter Klouwen