Het kind dat ons zegent

logo-idW-oud

 

HET KIND DAT ONS ZEGENT

 

Tijdens een vakantie in Frankrijk zag ik in een museum in het Palais Ducal te Nancy een houten beeld van Maria, uit de twaalfde eeuw. Zij zat recht voor zich uitkijkend op een stoel met op haar schoot haar kind Jezus. Beiden keken ernstig, Maria wat bezorgd. Het kind zat ook rechtop, met zijn rechterhand in een zegenend gebaar naar de toe-schouwer gericht. Zijn andere hand lag op een boek, de bijbel. Het kind keek mij aan en zegende mij. Maria hield haar enorme handen beschermend om het kind heen, zonder het vast te houden of zelfs aan te raken. Zij maakte met haar armen en handen een omheining, een tuintje om het kind heen.

Ze leek het te beschermen zonder het in zijn ontwikkeling vast te houden, zonder het tegen te houden. Het ondervond geen weerstand in zijn groei, zijn moeder was niet té beschermend, niet ‘overprotective’. Maar door die houding van Maria werd toch ook de kwetsbaarheid van het kind benadrukt.

Dit kind keek mij ernstig en vorsend aan, het deed een beroep op mij én het zegende mij.

Dit beeld werd een symbool voor mij van de zegenende aanwezigheid van kleine kinderen in ons midden – niet alleen van het Jezuskind.

Misschien kunnen we ons weer meer realiseren dat zwanger zijn betekent ‘in gezegende omstandigheden’ zijn. Dat het een zegen is om zwanger te mogen worden – hoe gepland het kind misschien ook is. Of juist dan, misschien heeft het wel heel veel moeite gekost om zwanger te worden. Dan is die zwangerschap nog méér een zegen.

Wie het als een zegen beschouwt en niet als een zware last, zal het kind ook met meer vreugde ‘ontvangen’ als een genade. Of is dat alweer een te groot woord? Het is niet vanzelfsprekend om een kind te krijgen. Een kind ‘nemen’ klinkt akelig in mijn oren.

Bijna alle jonge ouders zullen de geboorte van hun kind zien als een geschenk ‘van boven’. Het is hun letterlijk ‘in de schoot gevallen’. Het is iets ‘uit de hemel’. Je bent verbaasd en ontroerd dat dit leven in jouw handen is gelegd. Je hele leven verandert erdoor, je nachten worden vaak slapeloos door het hartverscheurende en soms ontroostbare gejammer – ik wil de geboorte van een kind niet alleen als ‘hemels’ voorstellen! Maar aan de andere kant is er ook iets geweldigs in huis, juist dat kleine en kwetsbare dat zo lekker ruikt (als het niet net gepoept heeft en zelfs babypoep stinkt niet echt) en dat zo nieuw is, zo’n belofte voor de toekomst en al zo eigenzinnig, zozeer al een echt mens – het is toch ook een zegen.

Onlangs las ik in de krant dat door veel werkgevers kinderen van werkneemsters worden gezien als een lastige hob-by. Ik vrees dat ook veel vrouwen, ook moeders, kinderen vooral zien als een grote last en niet als een zegen. Ik her-inner me trouwens ook uit mijn eigen leven dat ik op een gegeven moment verbaasd bedacht dat het hebben van kinderen nooit meer óvergaat. Dat ze, zolang ze thuis zijn, altijd aandacht en zorg nodig hebben. Ook ik heb het heb-ben van kinderen vaak niet als een zegen gezien.

Nu ik oud geworden ben heb ik daar veel meer oog voor en ook tijd voor – nu ik ze niet meer de hele dag (en nacht!) om me heen heb.

Een paar dagen geleden belde een buurvrouw van even verderop bij me aan. Ze was vergezeld van haar twee jongens van vier en twee jaar oud. Ze kwam even iets vragen. Het jongste kindje zei ‘oma’ tegen mij. Hij zei ook ‘kus’. Hij wilde een kusje en hij gaf een kusje. ‘Hij is een echte knuffel’, zei zijn moeder tevreden. Door dit kind werd ik gezegend.

Als kinderen voelen dat wij respect voor hen hebben, dat we hen echt zíen – en niet als lastpakken beschouwen, ge-ven wij hen de kans om tot zegen te zijn. Liefde en respect, daar komt het op aan. Ik mag in de wereld van het kind treden door mij klein te maken en het welwillend tegemoet te treden, door mij in te leven in zijn of haar wereld en met het kind te spelen.

Het kind kán een zegen zijn, als het zelf gezegend wordt met aandacht en liefde, als het met dankbaarheid wordt ontvangen, als het de ruimte krijgt om zichzelf te zijn, zich te ontwikkelen. Het kind wil ons zijn aandacht geven en zijn tijd.

Dat is iets buitengewoon kostbaars. We hebben misschien het gevoel dat wíj iets geven, onze kostbare tijd bijvoor-beeld. En dat dit een geweldig geschenk is, een offer van ons.

In plaats daarvan moeten wij het omgekeerd leren zien: het kind wil bij mij zijn, het wil bij mij wonen, wij zijn uitverko-ren, wij mógen omgaan met het kind in ons midden.

Niet alleen het veeleisende, bevelende, tijd en aandacht vretende kind, niet alleen het eigengereide, verwende kind, maar ook het gevende, het delende kind, bezig in zijn eigen wereld waarin wij mogen komen en deelgenoot mogen worden, deelnemer aan zijn spelregels zelfs.

Het kleine kind leert ons zien met nieuwe ogen. Het vindt alles interessant, het komt verrukt aandragen met een blaadje, met het dopje van een eikel, met een knikker. Door de ogen van het kind zien wij hoe groot een boom is, hoe dichtbij de aarde, hoe boeiend een mier.

Of is dit allemaal verheven prietpraat? Ben ik niet reëel? Ben ik de dodelijke vermoeidheid vergeten, de ergernis als je kind zoveel huilt, als het jou af lijkt te wijzen, als het niet getroost wil worden, als het niet wil drinken of als het jou pijn doet. Ben ik mijn eigen tranen vergeten?

De protestantse en destijds beroemde schrijfster Wilma (Vermaat) beschrijft in het verhaal ‘Annunciatie’ (1930) een jonge vrouw die denkt: ‘Eigenlijk is elk kind, dat geboren wordt, in zekere zin heilig, nu het Kind Jezus geboren is uit een van ons, en dat kan nooit iemand meer ongedaan maken. Maar wat wordt er dan ontzettend tegen dit heilige gezondigd; allemaal zondigen we, al is het alleen maar met onze gedachten…’

Zouden wij niet in ieder kind het Christuskind kunnen ontmoeten, de goddelijke gave? Het kind dat uit de hemel naar ons toegezonden is?

Steeds zie ik dat Middeleeuwse beeld van de kleine Jezus op de schoot bij zijn moeder, met het geheven zegenende handje.

We zouden ieder kind ook de káns moeten geven om ons te zegenen.

Laura Reedijk