De kerk is heilig

logo-idW-oud

 

DE KERK IS HEILIG

…de Reformatie … heeft … in de practijk deze eigenschap der kerk al te zeer verwaarloosd.
(H. Bavinck, Geref. Dogmatiek, IV, 306)

Twee overwegingen vormen uitgangspunt van de volgende notities. De eerste betreft de afwezigheid van enige be-moedigende spiritualiteit wanneer we over de kerk horen, spreken of denken. Het woordje ‘kerk’ brengt geen warme gevoelens met zich mee. Dankbaarheid er bij te mogen horen, aanwezigheid Gods, hoop, geborgenheid, eerbied, liefde, zijn geen associaties bij kerk. Eerder komt er wantrouwen, schamperheid, kritiek, soms enige echte schaamte. De institutionele kerk wordt uitgespeeld tegen de kerk zoals die ons inziens zou moeten zijn of worden. De eerste lijkt een noodgedwongen werkelijkheid, de tweede is er niet. Als er al spiritualiteit is, is het die van de gezelligheid, die op zichzelf, zeker in de volle betekenis van het woord, niet onbelangrijk is. Diepe lagers van vreugde en hoop, van ver-trouwen en verbondenheid doen meestal niet mee. Plannen, modellen en nota’s kunnen soms bewondering en zelfs enig enthousiasme wekken, maar vullen de leegte niet. De liefde voor de kerk die er is, gaat verzwegen haar gang.

Is deze beschrijving van kerkbeleving (te) subjectief en wellicht ook somber, de tweede waarneming heeft, meen ik, een objectiever gehalte. Wanneer we uitgaan van de klassieke notae ecclesiae uit het Apostolicum – oecumenisch blijft dat gewenst, ondanks kritische opmerkingen daarbij in Berkhofs Christelijk Geloof – zien we dat eenheid, katholiciteit en apostoliciteit geregeld op de agenda staan, ook binnen de Prot. Kerk in Nederland. Los van de vraag of in de Nederlandse tekst het ‘een’ als telwoord moet worden verstaan, ‘oecumenisch’ doet het nog altijd goed, ook al lijken kerken niet veel te vorderen. De katholiciteit heeft nieuwe aandacht gekregen door de publicatie Ook wij zijn katholiek van Hans Kronenburg e.a. De apostoliciteit wordt niet zonder reden vertaald naar een missionaire gerichtheid. Maar waar wordt een geluid gehoord, uitgezonden of overdacht dat gevuld is met heiligheid? Dat zwijgen is niet verwonderlijk. In een samenleving waar de beleving van individuele vrijheid overheerst en alle taboes doorbroken behoren te worden, kan er geen grens meer erkend worden. We hebben het bovendien theologisch druk met het verwerken van alle sociologische, psychologische en politieke werkelijkheden aangaande religie waarmee we geconfronteerd worden. De menselijke kart van de kerk is ons referentiekader. Ecclesiologisch denken kan en wil daar niet omheen.

Als het nu waar is dat deze twee constateringen op elkaar passers – en dat is mijn mening – verheldert dat de geeste-lijke situatie van ons kerkelijk leven en bestaan. Maar het is een lastige, tegen de tijdgeest (die ons allen beroert) in-gaande waarheid. Heeft een pleidooi om meer theologische en bevindelijke aandacht voor de heiligheid van de kerk wel enige kans op gehoor? Niettemin waag ik het er op, in de overtuiging (die ik met anderen deel) dat we opnieuw moeten leren omgaan met de heiligheid van de kerk. Ik wil enkele opmerkingen daarover maken en begin daarmee door bij drie passages uit de nieuwtestamentische brieven te vragen naar de belevings-elementen.

Heilige vreugde, heilige huisgenoten

De strenge toon van de brief aan de Hebreeën heeft alles te maken met het ontzag voor de heilige God. Zo eindigt het hoogtepunt van de vermaningen met: (want) onze God is een verterend vuur (12,29). Die woorden duiden niet op een verre God, maar op een van nabij Betrokkene, tot wiens stad de gelovigen genaderd zijn. (12,22; vgl.18) De vermelding van de stad geeft aan het ‘proserchomai’ (aankomen, toetreden) de zin van bij elkaar thuis te zijn en samen te wonen. Zo behoort de nabijheid tot de ervaring van heiligheid. In dezelfde passage klinkt een toon van vreugde. Of het vreugdevolle samenzijn (12,22) ook op de levenden en doden omvattende schare der gelovigen betrekking heeft, in ieder geval ligt daarin het perspectief van het geloof. Zo is er alle reden tot dankbaarheid (12,28). De door Christus’ offer geheiligde gemeente (2,11; 10,10/14/29; 13,12) wordt opgeroepen volstrekt serieus met die heiligheid te rekenen en daarom te volharden op de weg van heiligheid (12,10). De gestrengheid daarvan is een signaal van Gods eigen aanwezigheid en betrokkenheid en daarom geen tegenstelling tot de vreugde maar juist aanzet en bemoediging. Zo groeit de dankbaarheid.

De bekende passage uit I Kor. 3 omvat ook het veel misbruikte vers 9: ‘Dus wij zijn medewerkers Gods en u bent zijn akker.’ Het misbruik ligt daarin dat dit woord antropologisch werd benut om aan te geven dat mensen meedoen in het heilswerk van God en geen passieve deelnemers zijn. Mensen zijn niet niks. Dat moge waar zijn, het is niet waar de apostel het over heeft. De vooropstelling van ‘theou’ (Gods) maakt zijn betoog helder: begrijpen jullie in Korinthe nog wel waar het om gaat? Het is Góds zaak, waarin we geroepen zijn. ‘Weet u niet dat u een tempel van God bent en dat de Geest van God in uw midden woont? …. Gods tempel is heilig – en die tempel bent u zelf.’ (16,17) Het beslissende motief en de onweerstaanbare kracht van Paulus’ kritische houding jegens de gemeente in Korinte berusten op de heiligheid van die gemeente. Zij zijn niet gericht op een afgrenzing tegen de wereld, maar op het onderling samen-zijn van de gelovigen in Korinthe waar clubgeest en mensenverheerlijking dreigen te winnen van de eenheid in de Heer. De bedreiging met vernietiging (17) is dan ook intern en niet voor de buitenwereld bedoeld. Voorzichtig, brandgevaar (13), kijk uit wat je doet in de gemeente! ‘Heilig’ omvat ‘de vreze des HEREN’, eerbied, ontzag voor de werkelijkheid Gods. Die werkelijkheid is niet alleen eschatologisch in het komende oordeel, maar present in de aanwezigheid van Christus door de Geest. Daarom stellen pastoraat en prediking de praktische verwaarlozing van de heiligheid aan de orde.

Een derde passage waarop ik de aandacht wil richten, is Efeziërs 2,19-22. Ook hier leg ik slechts een enkel accent. Aan de gelovigen uit de volkeren wordt hier voorgehouden dat zij volledige rechtsgelijkheid hebben met de uit Israel afkomstige gemeente. Ze zijn geen vreemdelingen of gasten meer, maar burgers net als de heiligen, huisgenoten Gods (19). Dan wordt de gemeente getekend als een bouwwerk waarvan Christus Jezus de hoeksteen is. Van dat bouwwerk wordt dan gezegd dat het uitgroeit tot een tempel, gewijd aan de Heer (NBV); de grondtekst spreekt van ‘agion en kuriooi’ (heilig in God, 22). De laatste zin herhaalt het dynamische motief van de groei: met alle gelovigen worden ook de aangesprokenen opgebouwd om die woonplaats Gods te zijn. Het heilige van de gemeenschap van geloof is geen statische reserve achter de hand, geen pronkjuweel of eigen bezit. Het is een dynamiek waarin de ge-lovigen worden opgenomen. Hier wordt geen groot kerkelijk ego gevormd, maar een (zeker zelfbewuste!) eenvoudige geloofsgemeenschap aangeduid die weet dat in Christus steeds nieuwe schatten gegeven en gevonden worden. De kerk is heilig omdat God zich genadig naar de mensen heeft toegewend en onder hen wil wonen in actieve tegen-woordigheid. Zo kan H. Bavinck (Geref. Dogmatiek IV, 306) zeggen dat de Reformatie de heiligheid van de kerk zocht ‘in de geestelijke vernieuwing van de leden van de Kerk’.
In het tweede deel poog ik in het bovenstaande wat orde aan te brengen. Voor dat doel zullen enkele dogmatici te hulp worden geroepen.

Pim Dekker