Karl Barths verzoeningsleer als antwoord aan Rudolf Bultmann

[1] Verschenen in resp.1953, 1955, 1959 en 1967.
[2] Karl Barth, Nachwort, in: Schleiermacher-Auswahl, Siebenstern-Taschenbuch 113/114, 1968, 298-300.
[3] Brief d.d. 22 december 1952 aan Walter Herrenbrück, in: Karl Barth, Offene Briefe 1945-1968, hrsg. von Dieter Koch, Zürich 1984, 328.
[4] Eberhard Busch, Karl Barths Lebenslauf. Nach seinen Briefen und autobiographischen Texten, München 1976, 402.
[5] KD III/4, VIII (Vorwort).
[6] KD I/2, 986.
[7] Dietrich Bonhoeffer, Verzet en overgave. Brieven en aantekeningen vanuit de gevangenis, verzameld en ingeleid door Eberhard Bethge, nieuwe editie, Ned.vertaling, Baarn 1972, de brieven d.d. 30 april en 5 mei 1944. E.van ’t Slot maakt, in zijn Openbaringsnegativisme. Bonhoeffers kritiek op Barths actualistisch geloofsbegrip, diss.P.Th.U 2010, 202-218, aannemelijk dat Bonhoeffer hiermee bij Barth een te sterke vereenzelviging van geloof en theologie heeft willen bekritiseren.
[8] Brief aan Walter Herrenbrück, zie boven, aant. 3, 325-328.
[9] Oorspronkelijk Engelstalig. Latere Duitse editie: Jesus Christus und die Mythologie. Das Neue Testament im Licht der Bibelkritik, Hamburg 1964. Nederlandse vertaling: Jezus Christus en de mythe, Amsterdam 1967.
[10] Bultmann, Jesus Christus und die Mythologie, 11-19 (Ned.vertaling: 28-36). Zie ook al zijn uit 1941 daterend opstel ‘Neues Testament und Mythologie. Das Problem der Entmythologisierung der neutestamentlichen Verkündigung’, in de bundel Kerygma und Mythos. Ein theologisches Gespräch, hrsg. von Hans-Werner Bartsch, 3. Aufl., Hamburg-Volksdorf 1954, (oorspronkelijke uitgave: 1948), 15-21 (Ned.vertaling in: Rudolf Bultmann, Geloof zonder mythe?. Een keuze uit de artikelen van Rudolf Bultmann, ingeleid door J.Sperna Weiland, Roermond 1969, 19-28).
[11] Jesus Christus und die Mythologie, 60 (Ned. vertaling: 72).
[12] Idem, 56 (Ned. vertaling: 69).
[13] In Kerygma und Mythos, 28f (Ned.vertaling: 39-42). Breed heeft Bultmann dit alles uitgewerkt in zijn Theologie des Neuen Testamentes, 2.Aufl., Tübingen 1954. Paulus en vooral Johannes (afgezien van de Openbaring) worden hier beschouwd als de eigenlijke vertegenwoordigers van die nieuwtestamentische theologie. Niet voor niets publiceerde Bultmann, ook al in 1941, zijn uitvoerige commentaar Das Evangelium des Johannes (14. Aufl.: Göttingen 1956).
[14] Zie de openingszin van Bultmanns Theologie des NT, 1: ‘Die Verkündigung Jesu gehört zu den Voraussetzungen der Theologie des NT und ist nicht ein Teil dieser selbst’.
[15] In Kerygma und Mythos, 41-47 (Ned. vertaling: 61-70).
[16] Heruitgave, samen met die van Barths brochure Christus und Adam nach Röm.5: Zürich 1964. Het is naar deze uitgave dat ik in het nu volgende verwijs.
[17] Barth, Versuch, 18-30.
[18] Idem, 37-41.
[19] Idem, 44-48.
[20] KD I/2, 974.
[21] KD IV/1, 39. Zie over de wijze waarop Barths theologie zich steeds meer van een ‘openbaringstheologie’ tot een ‘verbondstheologie’ heeft ontwikkeld: M. den Dulk, …Als twee die spreken. Een manier om de heiligingsleer van Karl Barth te lezen, ’s-Gravenhage 1987, 186-203,213-219; Rinse H. Reeling Brouwer, Karl Barth and Post-Reformation Orthodoxy, Farnham 2015, ch.3: ‘Johannes Cocceius and Karl Barth. On the Covenant and the Decree of Salvation’, 107-147, speciaal 117.
[22] KD IV/1, 4.
[23] Daarop attendeert ook Otto Weber, Karl Barths Kirchliche Dogmatik. Ein einführender Bericht, 9.Aufl., Neukirchen-Vluyn 1981, 192.
[24] Zie Heinrich Heppe, Die Dogmatik der evangelisch-reformierten Kirche, neu herausgeg.von Ernst Bizer, Neukirchen 1935 (oorspr.uitgave: 1861). De loci ‘de foedere gratiae’, ‘de mediatore foederis gratiae’ en ‘de officio Iesu Christi mediatorio’ worden daarin door de locus ‘de peccato’ (locus XV) voorafgegaan. Dezelfde volgorde ook in: G. van den Brink / C. van der Kooi, Christelijke dogmatiek, Zoetermeer 2012: aan de hoofdstukken over christologie en soteriologie gaat (o.a.) het hoofdstuk ‘over zonde en kwaad’ (nr.8) vooraf.
[25] Barth, Versuch, 20f.
[26] KD IV/1, 35-40.
[27] Barth, Versuch, 39-41.
[28] Vgl. Heppe, a.a.O., waar eerst, in locus XVII, wordt gehandeld ‘de persona Christi’ en vervolgens, in locus XVIII, ‘de officio Iesu Christi mediatorio’. Ook nu sluiten Van den Brink/Van der Kooi, a.w., zich bij de traditionele volgorde aan: hoofdstuk 10 gaat over de persoon van Christus, hoofdstuk 11 over de soteriologie (al komt in dit laatste hoofdstuk ook de samenhang tussen soteriologie en christologie aan de orde).
[29] KD IV/1, 135f.
[30] KD IV/1, 133-139.
[31] Vgl. Weber, a.a.O., 200f.
[32] Vgl. daarover zijn Versuch, 11f.
[33] Vgl. Heppe, a.a.O., locus XIX: ‘De Iesu Christi statu exinanitionis et exaltationis’.
[34] Aldus al zijn overzicht, KD IV/1, 140-148.
[35] Zie al zijn overzicht, KD IV/1, 152-160.
[36] Ook hierover al zijn overzicht, KD IV/1, 148-151.
[37] Zie aantekening 27.
[38] Zie al het overzicht, KD IV/1, 157f, 160-162.
[39] Frappant en illustratief voor bovengenoemde accentverlegging: de Leitsatz boven de desbetreffende paragraaf, KD IV/3, 1 is eenvoudigweg de geciteerde eerste these uit de Barmer Theologische Erklärung over Jezus Christus als ‘das eine Wort Gottes’ (vgl. idem, 95f). Bij de opstelling van die these is destijds, in 1934, stellig niet specifiek aan de verzoeningsleer gedacht!
[40] KD IV/3, 9.
[41] Bultmann, Ev.Joh., 5.
[42] Ev.Joh., 21-26.
[43] KD IV/3, 8.
[44] Vgl. al KD IV/1, 54f. Barth keert zich daar tegen de gedachte van een ‘logos asarkos’, die impliceert dat er achter de geopenbaarde God nog een andere, ‘verborgen God’ (Deus absconditus) zou zijn. Dat draait er z.i. onherroepelijk uit op dat wij ‘irgend einem selbstgemachten Götterbild huldigen (würden)’. Het is hier, dat voor hem op het spel staat of het verbond (van God en mens in Christus) werkelijk aan alles vooraf gaat en of dus dit verbond mag worden gezien als veronderstelling van de verzoening.
[45] Zie, naast Joh.1:4, 8:12.
[46] Zie aantekening 22.
[47] Zie aantekeningen 23 t/m 26.
[48] Zie aantekening 2.
[49] KD IV/1, 311-394.
[50] KD IV/1, 374,376.
[51] Zie aantekening 14.
[52] G.C.Berkouwer, De triomf der genade in de theologie van Karl Barth, Kampen 1954. Zie voor zijn beoordeling van Barths theologie bv.: 246-248,258-266,316-319.
[53] KD IV/3, 198-206, in de paragraaf ‘Jesus ist Sieger!’.
[54] Harry Kuitert, Alles behalve kennis, Ten Have 2011, 238. Bij hem fungeert deze kritiek overigens in het kader van een betoog dat met de traditionele theologie als zodanig radicaal wil afrekenen; getuige de ondertitel van zijn boek: ‘Afkicken van de Godgeleerdheid en opnieuw beginnen’.
[55] Barth, Nachwort, in: Schleiermacher-Auswahl (zie aantekening 2), 300-302, 307-312.
[56] KD I/2, 262.
[57] Zie het overzicht in KD IV/1, 162-169.
[58] KD IV/1, 169.
[59] O.Noordmans bepleitte indertijd, tegenover Barths prolegomena, meer oog voor het eigen werk van de Geest als ‘de Trooster die blijft’. Later beklemtoonde hij, tegenover Barths scheppingsleer, het belang van een minder christocentrisch, meer pneumatologisch geïnspireerde gerichtheid op het Koninkrijk als nog komend. Zie daarover mijn Kerk onderweg. Over Geest, Kerk en Oecumene, Zoetermeer 1997, 9-43.

Pagina's: 1 2