Karl Barths bezoek aan Nederland in het voorjaar van 1939

[1] E.A. de Boer, Paradox en perspicuïtas. De confrontatie van K. Schilder met de theologie van K. Barth in de leer van de openbaring. Een hoofdstuk uit de geschiedenis van de dogmatiek van 1926 t/m 1934, Kampen, ongepubliceerde doctoraalscriptie, 1982, 111-120; A.J. Bronkhorst, Karl Barth. Een levensbeeld, ‘s-Gravenhage 1953, 88-90; E. Busch, Karl Barths Lebenslauf nach seinen Briefen und autobiografischen Texten, München 19752, 305; J.J. Buskes, Hoera voor het leven, Amsterdam 1959, 89v.; J.C. van Dongen, ‘Karl Barth als genodigde van de Nederlandse studenten in 1939’, in: In de waagschaal 24 (15), 1969, 298-300; G. van Roon, Protestants Nederland en Duitsland 1933-1941, Utrecht 1973, 143-145. Zie ook S. Hennecke, ‘Zur Barthrezeption in den Niederlanden’ in: M. Leiner/M.Trowitzsch, Karl Barths Theologie als europäisches Ereignis, Göttingen 2008, 138-162, 149v. die voor haar weergave van dit bezoek blijkens de voetnoten leunt op het werk van Van Roon. Een aantal reacties uit verschillende kranten en bladen uit 1939 is bijeengebracht in B. van Kaam, Opstand der gezagsgetrouwen. Mannenbroeders & zonen in de jaren 1938-1945, Wageningen 1966, 28-30.
[2] Zie onder, resp. noot 60 en noot 71.
[3] In het interacademiaal theologisch tijdschrift Vox theologica, het orgaan van de vereniging van studenten in de theologische faculteiten in Nederland vond ik geen aankondiging van het bezoek. Wel een terugblik in een kroniek van de hand van D.G. van Vreumingen, gedateerd op 14 mei 1939, Vox Theologica, 10e jaargang (1938-1939), 194.
[4] Ch. von Kirschbaum aan H. van der Veer (Praeses Vereeniging van Studenten in de Theologische Faculteiten in Nederland), 6 december 1938. De uiteindelijke titel van Barths lezing bleek licht te verschillen van deze aangekondigde titel – ‘in der’ werd ‘und die’. Wanneer in dit artikel verwezen wordt naar brieven zonder vermelding van een vindplaats, betreft het steeds brieven die gevonden zijn in het Karl Barth-Archiv te Basel. Graag dank ik dr H. A. Drewes voor zijn gastvrijheid en buitengewoon vriendelijke hulp bij het onderzoek dat aan dit artikel ten grondslag ligt. De briefwisseling tussen K. Barth en Ch. von Kirschbaum is niet te raadplegen. Citaten uit deze brieven zijn mij door Drewes ter beschikking gesteld.
[5] Zie R. Schuursma, Vergeefs onzijdig. Nederlands neutraliteit 1919-1940, Utrecht 2005.
[6] Voor de ontvangst van de brief aan Hromádka in Nederland zie K. Barth, Offene Briefe 1935-1942. Herausgegeben von Diether Koch, (GA 36), Zürich 2001, 134-140. Zie ook H. van den Berg en T. Coppes, Dominees in het geweer. Het christen-antimilitarisme van Kerk en Vrede 1924-1950, Nijmegen 19822, 151-156; H. Heynis, De Christelijk democratische Unie, Kerk en Vrede en het pacifisme (1924-1940), Zwolle 1981, 58-65.
[7] K. Barth, ‘Brief an Prof. Hromádka in Prag’, in: K. Barth, Eine Schweizer Stimme. 1938-1945, Zürich 1945, 58v. (=K. Barth, Offene Briefe 1935-1942, 114).
[8] K. Barth, ‘Die Kirche und die politische Frage von heute’, in: K. Barth, Eine Schweizer Stimme, 69-107. Een uitvoerig verslag van deze lezing was onder de kop: “Het Nazisme een tegenkerk met Hitler als antichrist” afgedrukt in Het Utrechtsch Nieuwsblad van 10 december 1938.
[9] K. Barth, ‘Die Kirche und die politische Frage von heute’, 87v..
[10] K. Barth, ‘Die Kirche und die politische Frage von heute’, 90.
[11] Zie J.C. van Dongen, ‘Karl Barth’s Pleidooi voor humaniteit’ in: Trouw, 23 juli 1981: ‘Elke keer, dat Barth bij ons kwam, waren er verschillende reacties geweest. (…) 1939 bleek het jaar te zijn van de verlegenheid met hem. Onder de druk van oorlogsgevaar kon men het probleem “Barth”, zwaar verdacht bij Hitler, er echt niet bij hebben. Als bestuursleden van de Vereniging van studenten in de theologische faculteiten in Nederland hadden we Barth voor een tournee met openbare lezingen en responsiecolleges uitgenodigd. Toen Colijn het in de krant las, liet hij via een hoogleraar de studenten op het hart drukken zich met de minister van justitie te verstaan. Op een audiëntie hoorden we, dat Barth zijn lezing tevoren voor goedkeuring moest inzenden.’ Cf. G. van Roon, Protestants Nederland en Duitsland 1933-1941, 143.
[12] Brief van de Theologische Faculteitsvereniging der Stedelijke Universiteit te Amsterdam aan K. Barth, 17 februari 1939.
[13] Zo blijkt uit de brief van Barth aan de V.S.T.F. van 27 februari 1939.
[14] K. Barth aan de V.S.T.F., 27 februari 1939. De cursiveringen zijn in het origineel onderstrepingen.
[15] K. Barth aan S.F.H.J. Berkelbach van der Sprenkel, 27 februari 1939.
[16] S.F.H.J. Berkelbach van der Sprenkel aan K. Barth, 28 februari 1939.
[17] ‘Bij Prof.dr. Karl Barth’, De Stuwdam 1939, Jg.4, nr.24, 9. Dit interview werd door verschillende kranten overgenomen. Vergelijk ook de brief van Ch. von Kirschbaum aan P. Maury, 7 maart 1939: ‘Um den 19. März fährt Karl nach Holland, wenn dort die Frage der vorherigen Zensur seines Manuskriptes, die er abgelehnt hat, befriedigend geklärt ist.’, Karl Barth-Pierre Maury, Nous qui pouvons encore parler … Correspondance 1928-1956. Introduction, notes et traductions de Bernard Reymond, Lausanne 1985, 273v.; E. Busch (Hrsg.), Die Akte Karl Barth. Zensur und Überwachung im Namen der Schweizer Neutralität 1938-1945, Zürich 2008, 13v.
[18] J.C. van Dongen, ‘Karl Barth’s Pleidooi voor humaniteit’ in: Trouw, 23 juli 1981. Cf. E.A. de Boer, Paradox en perspicuïtas, 112.
[19] K. Barth aan Ch. von Kirschbaum, 20 maart 1939. Zie ook het ingezonden stuk in De Telegraaf, overgenomen in De Leeuwarder Courant van 28 maart 1939 van J.C. van Dongen.
[20] K. Barth, Die Souveränität des Wortes Gottes und die Entscheidung des Glaubens. (Theologische Studien, Heft 5) Zollikon-Zürich 1939. Vertaald in het Nederlands door A.G. de Bruin en uitgegeven onder de titel De souvereiniteit van het Woord Gods en de beslissing des geloofs, Amsterdam 1939.
[21] In de avondeditie van Algemeen Handelsblad van 23 maart 1939 stond een verslag van de vragenbeantwoording te Kampen. Bij E.A. de Boer, Paradox en perspicuïtas, zijn veel achtergronden bij het bezoek aan Kampen te vinden. Zie ook A. Dekker en G. Puchinger, De oude Barth. Zoals we hem hoorden in colleges en gesprekken, Kampen 1969, 127. Verder C.M. van Driel, ‘‘Liever den grooten rijk begaafden denker van Genève’. De vooroorlogse receptie van Karl Barths theologie in hervormd-gereformeerde en christelijke gereformeerde kring’, Theologia Reformata 54 (2011), 164-191, 185 en J. van Gelderen, ‘Wat oude Almanakken ons vertellen’ in: Kamper Almanak, Cultuur Historisch Jaarboek 2012, uitgave Frans Walkate Archief, 225-240, m.n. 233-235.
[22] Het Vaderland, 15 maart 1939.
[23] Zie over dit bezoek B. Flemming Nielsen, ‘Beten – und Kanonen kaufen. Evangelium und Gesetz im Zusammenhang von KD II/2 (§§ 36-39)’ in: M. Beintker (u.A.), Karl Barth im europäischen Zeitgeschehen (1935-1950). Widerstand – Bewährung – Orientierung, Zürich 2010, 109-136, m.n. 109-120.
[24] K. Barth aan K.H. Miskotte, 8 april 1939 in Karl Barth – Kornelis Heiko Miskotte, Briefwechsel 1924-1968. Herausgegeben von Hinrich Stoevesandt, Zürich 1991, 49-51, 49. Barth spreekt in de brief aan Miskotte over een gesprek op 31 maart, maar in zijn agenda staat de aantekening van het gesprek bij 1 april genoteerd. Bij deze notitie worden – helaas slecht leesbaar – ook namen genoemd van deelnemers aan het gesprek. Onder anderen Koopmans, Eijkman en Slotemaker worden vermeld.
[25] Aantekening in de agenda van Barth.
[26] K. Barth aan de Theologische Faculteitsvereniging der Stedelijke Universiteit te Amsterdam, 27 februari 1939.
[27] Hoewel de lezing bepaald niet a-politiek was. Zo gispte Barth, Die Souveränität des Wortes Gottes und die Entscheidung des Glaubens, 21v., voor de goede verstaander de neutraliteit van Nederland, maar ook van zijn eigen land: ‘Wir stehen heute erschreckt vor dem Phänomen, daß Europa, das sogenannte christliche Europa, der Humanität verlustig zu gehen droht. Das Problem liegt nicht bei denen, die ihm die Humanität offenkundig nehmen, die es dem Chaos entgegenführen wollen. Das Problem liegt darin, daß Europa selber sich nicht zu entscheiden, daß es nicht zu wählen wagt und eben damit selber schon das Böse, das dann auch Inhumanität bedeutet, gewählt hat (…) Wie ist es möglich, daß Europa durch die christliche Kirche über die Souveränität des Wortes Gottes nicht besser belehrt worden ist und darum von der Entscheidung des Glaubens und darum von einer entschlossenen Entscheidung für die Humanität so wenig zu wissen scheint?’ Zie ook p. 19 waar Barth stipuleerde dat de ‘Souveränität’ van Gods Woord niet halt houdt bij welke grens dan ook – en dus ook zich uitstrekt op het politieke vlak.
[28] Zo werd in Kampen het gesprek gevoerd over apologetiek, de waarde van de goede werken van de Christen, de verhouding van Woordverkondiging en Sacrament, de Heilige Schrift en Barths actuele Schriftopvatting, Algemeen Handelsblad, 23 maart 1939.
[29] O.a. Nieuwe Leidsche Courant, 25 maart 1939. Ook in de internationale pers werd gemeld dat het Barth verboden was te spreken, zie E. Busch (Hrsg.), Die Akte Karl Barth, 13.
[30] K. Barth aan Ch. von Kirschbaum, 25 maart 1939.
[31] Nieuwe Leidsche Courant, 25 maart 1939.
[32] J.C. van Dongen jr. in De Leeuwarder Courant van 28 maart 1939. Hij meldde dat Barth zich ook bij deze vraag ‘met geen woord op gevaarlijk politiek terrein (heeft) begeven.’
[33] Het Vaderland, 22 maart 1939.
[34] Bij H.C. Touw, Het verzet der Hervormde kerk. Deel 1: Geschiedenis van het Kerkelijk Verzet, ’s-Gravenhage 1946, 26 staat te lezen dat naar aanleiding van dit gesprek in Groningen het initiatief genomen werd tot geregelde uitgave van de Berichten uit den Duitschen Kerkstrijd – een getypt bulletin onder redactie van onder anderen H. Berkhof dat vooral informatie vanuit Duitsland doorgaf aan de Nederlandse lezers.
[35] K. Barth aan Ch. von Kirschbaum, 24 maart 1939.
[36] Zie over hem C. Houtman (e.a. red.), Biografisch lexicon voor de geschiedenis van het Nederlands protestantisme (in het vervolg: BLGNP) deel 6, Kampen 2006, 213-215.
[37] K.E.H. Oppenheimer, In de tijd der catastrofen. Mogelijkheden en grenzen van verzet, ’s-Gravenhage 1980, 86. Zie ook G.H. Slotemaker de Bruïne, Woord en Geest, 31 maart 1939: ‘Blijkbaar gewaarschuwd door de Groningsche politie, dat bij de Groningsche vragen over den Duitschen kerkstrijd gesproken was, heeft de Amsterdamsche politie het Amsterdamsch vragenuur niet toegestaan.’
[38] Zie over hem C. Houtman (e.a. red.), BLGNP deel 5, Kampen 2001, 143v.
[39] J.C. van Dongen, ‘Karl Barth als genodigde van de Nederlandse studenten in 1939’, 299.
[40] Voor de vragenbeantwoording in Groningen zie verder Utrechts Nieuwsblad, 1 april 1939; Der Clercke Cronike (Algemeen Groninger studentenweekblad), 31 maart 1939, 236; W. Nijenhuis, ‘Theologie en kerk te Groningen gedurende de periode van het Nationaal-Socialisme (1933-1945), bepaaldelijk met betrekking tot de Duitse Kerkstrijd’, Nederlands Theologisch Tijdschrift XL (1986), 112-142, 114v.; Jaarverslag van de theologische faculteitsvereniging te Groningen 1938-1939 (Archief RU Groningen). In deze verslagen wordt overigens geen melding gemaakt van het door Van Dongen beschreven voorval.
[41] M. van der Linde, Het visioen van Eijkman. Dr. J. Eijkman, de Amsterdamse Maatschappij voor jongemannen en de vernieuwing van Nederland 1892-1945, Hilversum 2003, 190; G. van Roon, Protestants Nederland en Duitsland 1933-1941, 144; J.C. van Dongen, ‘Karl Barth als genodigde van de Nederlandse studenten in 1939’, 299 sprak van een café waar het gesprek verder gevoerd werd.
[42] Zo schreef N. Stufkens in zijn kroniek in Woord en Wereld, jrg.1 (1939), 151-155, 151v.: ‘Het heen en weer der ambtelijke beslissingen, waarbij ten slotte voor de avondlezingen openbaarheid werd toegestaan, vond een groteske bekroning in de aanwezigheid der politie bij het massieve dogmatische betoog over de souvereiniteit van Gods Woord. Zonder meer beschamend lijkt het verzet der hoofdstedelijke politie, die trouwhartig gehoorzaam aan het consigne, maar literal-minded en niet gehinderd door eenig inzicht in den aard der discussie, haar toestemming onthield aan de behandeling in een besloten gezelschap, voornamelijk van V.U.-studenten, van een tweetal vragen, die de wenschelijkheid eener Christelijke politiek en het gevaar van eenigerlei administratieve functie van den staat in de kerk aan de orde stelden. Men wrijft zich de oogen uit: mag in een land, dat geregeerd wordt door mannen, die de eeuwige beginselen van Gods Woord daarbij tot uitgangspunt kiezen, in een stad, welks burgervader deze overtuiging deelt, en in een milieu, dat de eenheid van religieus en cultureel leven als rechtsgrond van zijn gescheiden universitair bestaan proclameert, aan een theoloog de verplichting wordt opgelegd, alleen om zijn vreemdelingschap, zijn voet te bewaren voor het terrein der sociaal-politieke ethiek? Het zijn wel verbijsterende verwikkelingen, waarin de staatkundige voorzichtigheid ons gebracht heeft!’ En O. Noordmans, die in hetzelfde nummer van Woord en Wereld, 143-148 een kroniek schreef, (nu ook in O. Noordmans, Verzamelde werken, deel IV. Ontmoetingen. De actualiteit der historie, Kampen 1988, 252-257), meende, 147 (256): ‘De vrijheid van het woord is dus ook bij ons, in het klassieke land der vrijheid, reeds sterk besnoeid. Maar wat erger is, een oecumenisch gesprek over de bijbel en zijn uitlegging, over de ordening van het christelijk leven en over de persoonlijke beoefening der godzaligheid, is bij ons niet altijd meer mogelijk. Een politieke band wordt rondom de theologie aangebracht. Geen wonder dat omgekeerd, wat Barth Politieke theologie noemt, een bijzondere actualiteit krijgt. De spanning tussen kerk en staat is bij ons ook reeds heel wat graden verhoogd.’ G. van Roon, Protestants Nederland en Duitsland 1933-1941, 356, noot 137 wijst nog op een protest van de voorzitter van de Vrijz. Herv. Predikanten in Kerk en Wereld van 21 april 1939.
[43] B. Bloemsma aan K. Barth, 25 maart 1939.
[44] Zie over hem J. van den Berg (e.a. red.), BLGNP deel 4, Kampen 1998, 131v.
[45] Het Vaderland, 13 april 1939.
[46] Het Vaderland, 18 april 1939. Cf. E. Busch, Die Akte Karl Barth, 14. Zie over dit comité L. R. Wiersma, ‘Het comité van Waakzaamheid van anti-nationaalsocialistische intellectuelen (1936-1940)’ in: Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden, deel 86, Den Haag 1971, 124-150, over de reactie in verband met Barths bezoek, 138.
[47] Het Vaderland, 6 mei 1939. Zie ook Handelingen der Staten-Generaal 1938-1939, Antwoord van den heer Goseling, Minister van Justitie (Ingezonden 5 Mei 1939), aanhangsel, vel 54, 109, te raadplegen via www.statengeneraaldigitaal.nl.
[48] In de krant staat ‘beeld’, maar ‘beleid’ lijkt bedoeld, CCdH.
[49] Rotterdamsch Nieuwsblad, 15 november 1939.
[50] K. Barth aan K.L. Schmidt, 7 april 1939.
[51] K. Barth, Offene Briefe 1935-1942, 237.
[52] K. Barth aan K.H. Miskotte, 30 juli 1945, Barth-Miskotte-Briefwechsel, 57.
[53] N. Stufkens sprak in zijn reeds genoemde ‘kroniek’ in Woord en Wereld, 152 van files voor de Handelsbeurs.
[54] Utrechts Nieuwsblad, 21 maart 1939.
[55] Zo haalde K.H. Miskotte in zijn brief van 22 maart 1939, Barth-Miskotte-Briefwechsel, 44v. uitvoerig de argumentatie van Barth aan.
[56] De Standaard, 21 maart 1939.
[57] Nieuwe Leidsche Courant, 21 maart 1939. Dit verslag was gebaseerd op een uitvoerig communiqué waarin niet alleen de vragenbeantwoording van ’s middags, maar ook de lezing van ’s avonds werd samengevat. Meerdere kranten baseerden hierop hun berichtgeving, o.a. Het Vaderland van 22 maart 1939; Utrechts Nieuwsblad van 21 maart 1939. Het complete communiqué trof ik aan in het HDC, archief van G. van Roon tussen de stukken voor zijn boek Protestants Nederland en Duitsland 1933-1941. Ik vermoed dat dit het communiqué is waarvan sprake is in de brief die C.E. van Voorthuysen op 21 april 1939 aan O. Noordmans stuurde, Verzamelde werken 9B (1934-1955). Brieven, Kampen 1999, 612.
[58] O. Noordmans, Verzamelde werken Deel 4. Ontmoetingen. De actualiteit der historie, Kampen 1988, 257. Zie ook de brief die P. Scholten op 9 mei 1939 naar aanleiding van deze kroniek aan Noordmans schreef in O. Noordmans, Verzamelde werken 9B (1934-1955). Brieven, Kampen 1999, 615v.
[59] K.H. Miskotte aan K. Barth, 22 maart 1939, Barth-Miskotte-Briefwechsel, 44-49. Uit Miskottes reactie van 11 april valt af te leiden dat het zijn bedoeling was geweest dat deze brief Barth in Amsterdam bereikt zou hebben, wat dus niet gebeurd is.
[60] K.H. Miskotte aan K. Barth, 22 maart 1939, Barth-Miskotte-Briefwechsel, 44v.
[61] K.H. Miskotte aan K. Barth, 22 maart 1939, Barth-Miskotte-Briefwechsel, 46.
[62] Barth-Miskotte-Briefwechsel, respectievelijk 52-54 en 54-56.
[63] K. Barth aan K.H. Miskotte, 8 april 1939, Barth-Miskotte-Briefwechsel, 49-51.
[64] G. Oorthuys aan K. Barth, 24 maart 1939. Zie voor het standpunt van Oorthuys ook diens De eeuwige jeugd van Heidelberg. De Heidelbergsche Catechismus een leerboek voor onzen tijd, Amsterdam 1939, 140-147. Barth lijkt op de brief van Oorthuys niet afzonderlijk gereageerd te hebben.
[65] De Zeeuw, 17 april 1939 dat een stuk overnam uit het Friesch Dagblad; De Waarheidsvriend, 20 & 27 april 1939; De Wekker, 26 mei, 2, 9 & 16 juni 1939; De Reformatie, 7 april 1939. Opvallend is dat deze bladen uit orthodox-gereformeerde hoek nauwelijks berichtten over de afzegging van de vragenbeantwoording te Amsterdam. Vond men dat niet zo’n probleem?
[66] Zie over hem J. van den Berg (e.a. red.), BLGNP deel 4, Kampen 1998, 245v.
[67] Zijn artikel werd overgenomen door het Utrechts Nieuwsblad, 5 april 1939. Hier aangehaald naar het Utrechts Nieuwsblad.
[68] De Standaard, 24 maart 1939.
[69] Zie over hem C. Houtman (e.a. red.), BLGNP deel 5, Kampen 2001, 320-322.
[70] F. Kuiper, Karl Barth’s veroordeling van de kinderdoop (Overgedrukt uit de Zondagsbode, Doopsgezind Weekblad. 52e Jaargang, Nr. 22-25), Amsterdam 1939, 4, 6. Zie ook de brief van F. Kuiper aan K. Barth d.d. 21 maart 1939, waarin hij – zoals beloofd – het standpunt van Menno Simons voor Barth kort omschreef. In zijn publicatie (6) verwees hij naar zijn gesprek met Barth op 20 maart 1939 waarin hij deze toezegging had gedaan.
[71] K. Barth aan K.H. Miskotte, 8 april 1939, Barth-Miskotte-Briefwechsel, 50.
[72] Zie over hem C. Houtman (e.a. red.), BLGNP deel 5, 92-94.
[73] J. Koopmans, De Heilige Doop, Serie Onze Tijd 9, Nijkerk z.j.
[74] Op 25 mei 1939 schreef Ch. von Kirschbaum aan J. Koopmans: ‘Es wird Sie vielleicht interessieren, dass wir neulich hier einen Studentenabend mit dem Thema “Kindertaufe” hatten, bei dem wesentlich Ihre Schrift besprochen wurde.’ In Barths agenda van 1939 staat bij dinsdag 23 mei: Off. Abend (Bronkhorst Kindertaufe).
[75] Prof. Karl Barth over den kinderdoop, (Een theologisch interview), s.l., ca. 1939/40. Een exemplaar is beschikbaar in de bibliotheek van de Theologische Universiteit Kampen (Broederweg).
[76] G.C. Berkouwer, Karl Barth en de kinderdoop, Kampen 1947, 18v.
[77] K. Barth, Die kirchliche Lehre von der Taufe (Theologische Studien, Heft 14) Zollikon-Zürich 1943. Op de reden die Barth mogelijk gehad heeft om vier jaar te wachten met het aan de orde stellen van zijn standpunt wil ik in een volgend artikel ingaan.
[78] Zie bijv. K. Barth, Die christliche Dogmatik im Entwurf. I. Die Lehre vom Worte Gottes. Prolegomena zur christlichen Dogmatik 1927 (GA 14), Zürich 1982, 395v. Vgl. E. Busch, ‘Einleitung in die Tauflehre Karl Barths und ihre Entstehungsgeschichte’, Zeitschrift für Dialektische Theologie 43, 163-174, 163v. die wijst naar een passage in Barths colleges in Göttingen (K..Barth, “Unterricht in der christlichen Religion”. Bd, 3: Die Lehre von der Versöhnung/Die Lehre von der Erlösung 1925/1926, hg. van H. Stoevesandt, Zürich 2003, 219). Inderdaad neemt Barth het daar zeer nadrukkelijk op voor de kinderdoop. Deze colleges waren echter in 1939 niet in druk beschikbaar.
[79] Cf. wat G.C. Berkouwer schreef in zijn De triomf der genade in de theologie van Karl Barth, Kampen 1954, 9: ‘Zo heeft, voorzover mij bekend, niemand vóór 1940 uit Barths geschriften afgeleid, dat hij wel zou móéten uitkomen bij een verwerping van de kinderdoop, hoewel hij toen toch reeds over “de sacramenten” had geschreven’.
[80] In dit verband ga ik voorbij aan het feit dat Miskotte al in de zomer van 1937 op de hoogte was van Barths bezwaar. In 1937 maakte Miskotte een reis naar Nederlands-Indie. Onderweg naar Marseille waar hij op de boot zou stappen, heeft hij een tussenstop in Basel gemaakt om daar met Barth te spreken. In zijn dagboek beschreef hij op 3 juni 1937 de gesprekken met Barth, K.H. Miskotte, Uit de dagboeken 1935-1937. Verzameld werk 5B, Kampen 2001, 298. Miskotte wist dus van Barths standpunt, maar schreef zelf op 11 april 1939 (Barth-Miskotte-Briefwechsel, 52) aan Barth dat hij erover gezwegen had, hij had ‘(…) nur zwei oder drei Freunden die mir schreckliche Kunde von damals ins Ohr geflüstert.’ Het laat zich slecht denken dat langs deze weg het gerucht bij Tromp, Koopmans en bij de studenten in Utrecht en Leiden terecht is gekomen.
[81] Een deel van deze brief van mevr. De Jong is afgedrukt in K. Barth Offene Briefe 1935-1942, 136. Over de hier weergegeven zinnen van D. Tromp wordt daar niets gezegd.
[82] D. Tromp aan K. Barth, 4 november 1938.
[83] J. Koopmans aan K. Barth, 23 januari 1939.
[84] J. Koopmans, De Heilige Doop, 46.
[85] De bezwaren die Koopmans noemde zijn: ‘1. in het Nieuwe Testament is de Doop steeds verbonden met de geloofsbelijdenis; wat geeft ons het recht deze verbinding te verbreken, gelijk in den kinderdoop factisch gebeurt?, 2. De kin­derdoop is ongeveer tegelijk algemeen in gebruik gekomen met de kerstening van Europa. Toen men (in welken zin, dat kan hier in het midden blijven) van een christelijke samenleving kon gaan spreken, toen ook werd het moge­lijk die parallelie met de besnijdenis in Israël te con­strueeren. 3. Tot de kerk behooren wij niet door de geboorte, maar door de wedergeboorte. Wij behooren dus tot de kerk niet op na­tuurlijke, maar op geestelijke gronden, en juist daarvan is de Doop het teeken.’
[86] Dit gegeven was aanleiding tot het onderzoek waarvan hier verslag gedaan wordt.
[87] Van dit college vond ik in het Karl-Barth-Archiv zogenaamde Seminarprotokolle: Karl Barth, Die Lehre von der Taufe. Systematisches Seminar Basel Sommersemester 1938.
[88] K. Barth aan O. Farner, 1 september 1938. In E. Busch, Karl Barths Lebenslauf, 299 wordt dit citaat ook genoemd. Ten onrechte wordt daar gesteld dat het uit een brief van Barth aan Koechlin stamt.
[89] Zo schreef hij in dezelfde brief aan O. Farner van 1 september 1938: ‘[E]s könnte aber wohl sein, dass euch in künftigen Jahren der eine oder andere Kandidat begegnet, der euch, aus diesem Seminar kommend, sagt, dass er – vor irgendwelchen Tumulten habe ich dringend gewarnt – prinzipieller Gegner der Kindertaufe sei.’ Kennelijk heeft deze vermaning geen tumult te veroorzaken (een aansporing die Barth in maart 1939 blijkens de Nederlandse kranten herhaalde!) een zeker effect gehad, want bij H. Gollwitzer, Forderungen der Freiheit. Aufsätze und Reden zur politischen Ethik, München 1962, 337 staat dat hij pas in augustus 1939 van Barths standpunt hoorde. Daarbij dient bedacht te worden dat het voor Duitse studenten in deze jaren moeilijk was om bij Barth te studeren.
[90] Zie over hem C. Houtman (e.a. red.), BLGNP deel 6, 162v..
[91] Zie over hem C. Houtman (e.a. red.), BLGNP deel 6, 16v..
[92] S.F.H.J. Berkelbach van der Sprenkel aan K. Barth, 28 februari 1939.
[93] Zo blijkt uit een brief van J. Koopmans aan P. Scholten van 2 juli 1938. Deze brief wordt bewaard in het Paul Scholten-archief dat is ondergebracht in het Nationaal Archief te Den Haag. Koopmans kende overigens ook A.J. Bronkhorst goed. Deze had Koopmans praktische hulp gegeven bij het werk aan zijn proefschrift. Koopmans woonde in ’s Heer Hendrikskinderen ver van bibliotheken. Bronkhorst bleek bereid voor Koopmans citaten te verifiëren en de precieze vindplaats aan te geven, zie het dankwoord in: J. Koopmans, Het oudkerkelijk dogma in de reformatie bepaaldelijk bij Calvijn, Wageningen 1938.
[94] ‘Bij Prof.dr. Karl Barth’, De Stuwdam 1939, Jg.4, nr.24, 9.
[95] Zie voor dit bezoek G. van Roon, Protestants Nederland en Duitsland 1933-1941, 154v.
[96] Koopmans’ aanwezigheid bij dit gesprek staat nagenoeg vast. In zijn hierboven genoemde brief aan P. Scholten van 2 juli 1938 meldde hij aan Scholten dat hij in de week na 10 juli Barth zou ontmoeten.
[97] K. Barth, Die Souveränität des Wortes Gottes und die Entscheidung des Glaubens, 21v.
[98] Karl Barth, Die Lehre von der Taufe. Systematisches Seminar Basel Sommersemester 1938

 

Pagina's: 1 2