Karl Barth – misverstand en onbegrip

logo

Nu we dit jaar herdenken dat Barth 50 jaar geleden is overleden, wordt er meer dan anders over zijn werk en de betekenis ervan geschreven en gesproken. Maar tegelijkertijd is tegenwoordig de belangstelling voor zijn theologie gering. Afgezien van een betrekkelijk kleine kring zeggen veel theologen niets of weinig met zijn theologie te kunnen aanvangen. Sterker nog, Barths theologie is in de loop der jaren fundamenteel bekritiseerd en afgewezen. En het zijn niet de geringsten die dat doen. Tot de critici horen de knapste koppen in de theologie. Ze hebben zich in zijn werk verdiept en soms zelfs bij hem gestudeerd. Toch wijzen ze zijn theologie af. Dat deed bijvoorbeeld Pannenberg, die geldt als één van de invloedrijkste naoorlogse Duitse theologen. Ondanks het feit dat hij enige tijd bij Barth studeerde en Barth hem erop wees dat zijn theologie een ernstige terugval in een overwonnen denkwijze betekende, ontwikkelde Pannenberg een theologie die op alle cruciale punten van Barth afwijkt, omdat volgens Pannenberg Barths autoritair openbaringsbegrip communicatie met anderen onmogelijk maakt. Kennelijk was Barth niet in staat hem te overtuigen en ook later blijken Barths leerlingen niet bij machte de critici duidelijk te maken dat ze Barth niet begrijpen en met hun benadering de mist ingaan. Dat roept de vraag op naar waar al die afwijzing precies vandaan komt. Wat is ten diepste de oorzaak van het wijdverbreid en ernstig onbegrip?

Poging tot begrip van het onbegrip

In elk geval is veel onbegrip gevolg van de doorwerking van de traditionele connotaties van de ook door Barth gebruikte theologische termen zoals god, openbaring, dogma en geloof. Omdat Barth deze zwaar belaste begrippen blijft gebruiken komt veel kritiek op zijn theologie voort uit het feit dat de critici bewust of onbewust die begrippen op traditionele manier verstaan. Leest men Barth bijvoorbeeld met het gangbare idee van ‘openbaring’ in gedachten, dan ligt kritiek voor de hand. Door het steeds over openbaring te hebben onttrekt Barth zich –  aldus deze critici – aan elke controle. Hoe kun je theologie als wetenschap poneren als je een beroep doet op openbaring? Blijkbaar kunnen of willen deze critici niet zien dat Barth juist expliciet breekt met het traditionele openbaringsbegrip. Dat zien we bijvoorbeeld bij Kuitert. Deze befaamde theoloog schuift Barth eerst een traditioneel irrationeel openbaringsbegrip in de schoenen en wordt dan niet moe hem vervolgens op grond daarvan te kritiseren.

Ook al hebben zijn critici bij Barth gelezen dat hij nadrukkelijk zegt dat het de triniteitsleer is die het christelijk openbaringsbegrip van alle mogelijke andere openbaringsbegrippen principieel onderscheidt (KD I/1, 318), dan hebben ze kennelijk de fundamentele betekenis daarvan niet begrepen. Uit hun reacties blijkt dat ze denken dat Barth bedoelt dat het bijzondere van de christelijke openbaring is, dat de triniteit de specifieke inhoud daarvan is, dus dat het een door openbaring geleverde bijzondere geloofswaarheid is. Het is duidelijk, dat op die manier openbaring nog steeds op traditionele manier wordt opgevat. Barth bedoelt echter iets geheel anders. De triniteit is de directe uitdrukking van de specifieke kentheoretische structuur van dit bijzondere openbaringsgebeuren (KD I/1, 329). De triniteit betreft de aard van het unieke kengebeuren zelf en vandaar ook van de werkelijkheid die zo gekend wordt. Christelijke openbaring is dus niet een speciaal geval van algemene openbaring. Er wordt in Barths theologie radicaal gebroken met een openbaringsbegrip waarin openbaring een autoritair en irrationeel gebeuren is, waarbij geopenbaarde waarheden in een of andere vorm uit een sacrale wereld aan de mens worden toebedeeld.

 Dit onbegrip zien we bij Kuitert, maar het blijkt bijvoorbeeld ook uit de kritiek van Bonhoeffer (‘Offenbarungspositivismus’). Dit soort misverstanden die het werk van Barth voortdurend begeleiden worden dus mede door hem zelf veroorzaakt omdat hij traditionele theologische termen handhaaft. Wel krijgen ze een nieuwe inhoud en worden de oude connotaties bekritiseerd en expliciet afgewezen. Toch blijft hij de zwaar belaste termen gebruiken. In zekere zin moet dat ook wel om met zijn theologie in verbinding te blijven zowel met de theologische traditie waaruit hij voortkomt als met zijn tijdgenoten die in diezelfde traditie staan, een traditie waarin die termen nu eenmaal een centrale rol spelen. Tegelijkertijd brengen de oude connotaties haast onvermijdelijk de vele misverstanden met zich mee.

            De intrigerende vraag blijft hoe het komt dat men, ondanks dat Barth er talloze keren voor waarschuwt, toch steeds weer die begrippen op traditionele manier invult. Barth kritiseert immers voortdurend degenen die al bij voorbaat menen te weten wat openbaring is (KD I/2, 5) en die ‘in einer seltsam allgemeinen Gedankenlosigkeit’ toch steeds weer van een algemeen godsbegrip uitgaan (KD II/1, 292 en 392). Het kan niet anders of aan deze misverstanden ligt ernstiger en fundamenteler onbegrip ten grondslag. Als ik het goed zie is veel onbegrip gevolg van de kennelijke onmogelijkheid de zaak zelf, namelijk de bijzondere aard van de openbaringswerkelijkheid, te begrijpen en te verbinden met onze gewone ervaringen. Dat komt door de uitzonderlijke structuur en daardoor essentiële vreemdheid van de door Barth ontvouwde kennis en werkelijkheid. Daarom is het onbegrip op zich wel begrijpelijk, want deze zaak ís ook heel vreemd, ‘gans anders’ dan de werkelijkheid en de kennis waaraan we gewend zijn.

Ik vat de centrale (logisch met elkaar samenhangende) kenmerken, zoals door Barth op grond van de bijbelteksten geëxpliciteerd, kort samen. Bijbelse openbaring betreft steeds een uniek onherhaalbaar gebeuren waarin de openbarende zich volledig geeft. De zich zo openbarende is daarom, qua empirische inhoud, volledig identiek met het gebeuren waardoor het gekend wordt én met het effect ervan (dat is de essentie van de triniteitsleer; KD I/1, 311v). Bij deze openbaring gaat het net als bij alle andere kennis om kennis van ‘einen Gegenstand’. Het uitzonderlijke van deze kennis is echter dat deze niet actief verworven kan worden; over het voorwerp is niet te beschikken (KD II/1, 21v). Het gaat daarom om een voorwerp dat enerzijds zichzelf volledig te kennen geeft en anderzijds ook volledig verborgen is (II/1, 200v), waarvan dan ook geen beeld gemaakt kan worden, dat een geheim ís en blijft; dat daad, liefde en vrijheid ís en zo schepping, verzoening en bevrijding bewerkt (II/1, §28); en dat deze eigenschappen niet hééft maar ís (II/1, §29).

Dat is inderdaad een heel vreemde werkelijkheid. Hoe is die te begrijpen en te verbinden met onze gewone ervaringswereld? Vanwege die vreemdheid is het geen wonder dat men, ondanks Barths uitvoerige uiteenzettingen, deze zaak niet begrijpt, geen samenhang ziet met onze gewone ervaringen en daarom terugvalt op traditionele connotaties en inzichten.

Daarbij komt dat de zaak van de theologie, zoals door Barth beschreven, niet alleen vreemd is in vergelijking met de werkelijkheid en de kennis waaraan we gewend zijn, het is ook iets heel anders dan wat men veelal over de inhoud van het christelijk geloof uit de traditie heeft meegekregen en waaraan men kennelijk gehecht is. Barth wijst er namelijk op dat, anders dan vaak gedacht wordt, het in het Christendom niét gaat om zinvragen van de religieuze mens, dat het Christendom niét een levensbeschouwing is of iets metafysisch betreft, dat het niét (zoals de Islam) een monotheïstische godsdienst is (met een bijbehorend theïstisch godsbegrip) (I/1, 373; II/1, 504v), maar dat het gaat om ‘Weltwirklichkeit’ (II/1, 232), een fundamentele reëel-wereldlijke werkelijkheid die dan ook door de seculiere wetenschappen ter sprake gebracht kán en uiteindelijk móet worden, wat dan een aparte theologie (‘Notmassnahme’) overbodig zal maken (I/1, 3-5).

De noodzaak de relatie met het moderne denken te begrijpen

Men heeft Barths theologie wel bewonderd, maar – zo zei men – het mag dan een indrukwekkend logisch consistent bouwwerk zijn, een prachtige kathedraal – het heeft geen deuren! Je kunt er vanuit onze wereld geen toegang toe krijgen. Wat Barth laat zien is een onbegrijpelijke werkelijkheid, heel anders dan die waarin wij leven. Bovendien – aldus de critici – hoe ze zich verhoudt tot de ons bekende werkelijkheid wordt door Barth niet duidelijk gemaakt. Wat hij beschrijft lijkt geen verband te hebben met onze gewone ervaringen en daardoor is het ook niet te controleren en niet te communiceren.

Achter al het onbegrip en de afwijzing van Barths theologie en het terugvallen op traditionele interpretaties ligt ten diepste de door velen gevoelde noodzaak te begrijpen hoe de inhoud van het christelijk geloof zich verhoudt tot het moderne denken en samenhangt met de algemeen menselijke levenservaringen. Op zichzelf is dat gevoelen terecht. Ook Barth erkent de feitelijke eenzaamheid, het pijnlijke isolement van de theologie in de moderne cultuur. Maar hij beklemtoont: ‘diese Isolierung will ausgehalten und ertragen sein’ (Einführung in die evangelische Theologie, §10 – Einsamkeit). Want de talloze pogingen die eenzaamheid op te heffen doen aan de zaak geen recht! Maar ook al deugen de (vaak uit communicatieve of apologetische overwegingen voortkomende) antwoorden (zoals van Pannenberg en Kuitert) niet, de vraag is legitiem en noodzakelijk. Zolang die samenhang niet duidelijk is blijven we te maken hebben met onbegrip en misverstand.

Om de uitzonderlijke werkelijkheid en de bijbehorende kennis die Barth geanalyseerd heeft te begrijpen en om te zien hoe deze zich precies verhoudt tot de wereld van onze gewone ervaringen en huidige wetenschappelijke kennis, is een metatheorie nodig. Dat is een overkoepelende theorie, die in neutrale – d.w.z. niet-theologische – termen zowel het kennis- en werkelijkheidsbegrip in de theologie als dat in andere gebieden kan onderzoeken en het onderling verband duidelijk kan maken. Wat dat oplevert heb ik eerder in dit tijdschrift kort aangeduid en recent uitgewerkt in mijn boek Het verborgen fundament: De theologie van Barth en de grondstructuur van de werkelijkheid.

Gerben J. Stavenga

Dr. G.J. Stavenga was als wetenschapsfilosoof verbonden aan de Faculteit der Wijsbegeerte van de Rijksuniversiteit Groningen.

Gerben J. Stavenga, Het verborgen fundament. De Theologie van Barth en de grondstructuur van de werkelijkheid. Te bestellen bij dinistavenga15@gmail.com voor €17.90, inclusief verzendkosten.

(In de Waagschaal, jaargang 47, nr. 11. 3 november 2018)