Karl Barth

logo

De beroemdste theoloog van de twintigste eeuw was zonder twijfel de Zwitserse protestant Karl Barth. Zelfs de paus erkende dat op een vraag en het ironische commentaar van Barth was dat hieruit bleek dat de paus onfeilbaar was. Wat leerde Barth nu eigenlijk? Dr. E.P. Meijering uit Leiden zet dit hier kort uiteen. Na zijn betoog volgt een kort fragment van Barth in vertaling

Karl Barth (1886-1968) was ongetwijfeld de belangrijkste systematische theoloog van de twintigste eeuw. Gedurende ruim veertig jaar heeft hij de theologische discussie gedomineerd. Hij had vele volgelingen en tegenstanders. Zijn volgelingen waren in Nederland vooral in de zogenoemde midden-orthodoxie in de Nederlands Hervormde Kerk te vinden, zijn tegenstanders zowel in de strenge orthodoxie ter rechter- en de principiële vrijzinnigheid ter linkerzijde. Sinds het midden van de jaren zestig behoort hij in brede kring tot het verleden, maar geldt wel als een van de grote theologen in de christelijke traditie.

De Duitstalige Zwitser Karl Barth was de zoon van de gematigd orthodoxe theoloog Fritz Barth. Hij ontving zijn opleiding vooral in Duitsland bij de beroemde dogma-historicus Adolf von Harnack in Berlijn en bij de systematicus Wilhelm Hermann, alle twee volgelingen van de invloedrijke negentiende eeuwse theoloog Albrecht Ritschl. Zij waren liberaal, maar stonden binnen die theologische stroming weer enigszins aan de rechterkant, wat onder andere bleek uit hun nadruk op de persoon van Jezus, in wie God tot ons komt.

Reeds vóór het uitbreken van de eerste wereldoorlog kreeg Barth ernstige twijfels omtrent de juistheid van de theologie van zijn leermeesters. Die oorlog stortte hem in 1914 in een grote geestelijke crisis. Hij was teleurgesteld in zijn Duitse theologische leermeesters, die zich haast allemaal achter de oorlogspolitiek van hun regering opstelden, en in de Europese sociaal-democraten die allemaal hun regeringen gingen steunen, terwijl ze nog vlak vóór de oorlog elkaar hadden beloofd dat zij een wereldoorlog onmogelijk zouden maken. Barth was enkele jaren vóór de oorlog lid geworden van de Zwitserse sociaal-democratische partij en hij heeft binnen die beweging altijd aan de linkerkant gestaan. Vanuit die positie koos hij

onvoorwaardelijk tegen het nazisme, wees hij ook het communisme af, maar weigerde hij na de tweede wereldoorlog wel mee te doen aan wat hij zag als hetze tegen het Oost-Europa, waarin men de tekortkomingen van het eigen systeem niet zag of niet wilde zien. Ook wees hij de atoombewapening af. Zijn politieke opstelling heeft in niet geringe mate mede bepaald wie na de oorlog tot zijn volgelingen en wie tot zijn tegenstanders behoorden.

Vlak na de eerste wereldoorlog verscheen een theologisch commentaar van Barth op Paulus’ brief aan de Romeinen, waardoor hij op slag een bekend theoloog werd, vooral na de tweede druk ervan. Dit boek leverde hem een professoraat in Göttingen op. Later werd hij hoogleraar te Münster, vervolgens in Bonn. In 1935 moest hij Duitsland verlaten en werd hoogleraar in Bazel, wat hij tot in de jaren zestig is gebleven.

In zijn commentaar op de brief aan de Romeinen poneert hij tegen de liberale theologie in — die de menselijke geest en Gods Geest in elkaars verlengde zag liggen — de oneindige distantie tussen God en de mens, een distantie die alleen door God kan worden overbrugd. Dit zou een centraal thema in zijn theologie blijven. Zijn commentaar op het bijbelboek verraadt al de hand van een systematisch theoloog en niet die van een historisch exegeet. Het systematische karakter van zijn theologie wordt in de loop van de jaren steeds sterker. Belangrijk is dat hij in 1925 kennis maakt met de geschriften van de protestantse scholastiek uit de zestiende en vooral zeventiende eeuw. Die werden toen alleen nog in uiterst rechtse kerkelijke kringen gelezen, alle overigen waren van mening dat we daarin te maken hadden met achterhaalde en dorre speculatie. Barth reageert enthousiast op wat hij daar leest. Hij zal in zijn vanaf 1932 in dertien delen (met een gemiddelde omvang van 760 bladzijden) verschenen en onvoltooid gebleven dogmatiek, onder de titel Kirchliche Dogmatik, wat de vorm betreft nauw aansluiten bij die dogmatische leerboeken uit de zeventiende eeuw. Dit leverde hem in bepaalde kringen de naam van een conservatieve orthodox op, terwijl streng rechtzinnigen hem er juist van beschuldigden dat hij met zijn traditionele terminologie de ketterse inhoud van zijn theologie wilde camoufleren.

Een van de grondgedachten van Barths theologie is dat God anders is dan wij mensen geneigd zijn om Hem voor te stellen. Er is dan ook geen weg van de mens naar God. Menselijke religie diskwalificeert hij als een uiting van ongeloof. Geloof kan alleen maar door God in de mens worden gewekt, en wel als het God behaagt. Wij kunnen geen wegen en middelen aanwijzen, waarlangs wij gegarandeerd tot godskennis kunnen geraken. Zo is er volgens hem geen scheppingsopenbaring op grond waarvan wij tot het bestaan van een Schepper kunnen concluderen, en ook de bijbel is niet het geopenbaarde Woord van God, waarin ons Gods waarheden zijn medegedeeld. God openbaart zich in de persoon van Jezus Christus, van wie de Bijbel getuigt. Dit maakt Barth duidelijk onder andere met behulp van het trinitarische en christologische dogma, waaraan hij wel zijn eigen interpretatie geeft. Het dogma van de drieëenheid wil volgens Barth zeggen dat wij God niet kunnen vastleggen in één definitie, aangezien Hij altijd tegelijkertijd op verschillende manieren is als Vader, Zoon en Heilige Geest. God is in zichzelf geen star onveranderlijk wezen, maar in beweging, daar Hij van eeuwigheid af de Zoon voortbrengt en de Geest van de Vader en de Zoon uitgaat. Zo wordt God wie Hij van eeuwigheid af al is. Men zou kunnen zeggen dat de traditionele leer van de triniteit hier is gedynamiseerd, maar in principe wel is gehandhaafd. Er is wel een belangrijk verschil met de traditionele theologie. Die ging er als vanzelfsprekend van uit dat Jezus zich als de tweede persoon van de triniteit beschouwde. De kritische liberale theologie ontkende dit en meende daarmee ook de leer van de drieëenheid te hebben weerlegd. Barth houdt er zonder meer rekening mee dat Jezus helemaal niet de pretentie had de Zoon van God in een bijzondere zin te zijn. Dat doet volgens hem niet ter zake, aangezien de gemeente op grond van kruis en opstanding van Hem belijdt dat hij de Zoon, de ware en beslissende Openbaring van de Vader is Het traditionele christologische dogma zegt dat Jezus waarachtig God en waarachtig mens is. Dit vatte men in het verleden altijd zo op dat Jezus alle eigenschappen van een mens heeft en tevens alle eigenschappen die God heeft (bijvoorbeeld de almacht, zoals blijkt uit de door Hem verrichte wonderen). Barth draait dit eigenlijk om. De godheid van Jezus blijkt niet uit zijn wonderen en zijn opstanding, maar uit het feit dat Hij kan lijden. De ware God is geen almachtige potentaat in de hemel, maar is de God die nederig kan worden. Dit lijkt enigszins op de bekende gedachte van Bonhoeffer dat Gods macht juist in de machteloosheid van Christus aan het kruis openbaar wordt. — Het mens-zijn van Jezus blijkt uit zijn opstanding. Daar wordt de mens openbaar als degene als wie God hem bedoeld heeft. Jezus is dus niet zozeer ‘waarachtig God en waarachtig mens’, maar Hij is de ware God en de ware mens. Dit werpt ook een nieuw licht op de mens als zondaar. Men kan de zondigheid van de mens zowel opvatten in de zin dat de mens een te hoge dunk van zichzelf heeft als in de zin dat hij een te lage dunk van zichzelf en zijn mogelijkheden heeft. Volgens Barth wordt ons in Gods openbaring in Christus duidelijk dat alle twee waar is. Als wij Gods vernedering in het kruis van Christus zien, dan realiseren wij ons dat wij te hoogmoedig zijn voor een dergelijke vernedering, als wij de verhoging van Christus in zijn opstanding zien, dan wordt ons bewust hoe we in onze traagheid achterblijven bij het nieuwe leven, dat daarin op deze wereld doorbreekt. — Zo zouden er vele voorbeelden te noemen zijn hoe Barth aan traditionele leerstellingen een eigen, voor onze tijd bedoelde interpretatie geeft.

Van alle landen was de invloed van Barth in Nederland misschien wel het sterkst. Na de tweede wereldoorlog heeft zijn theologie mee bijgedragen tot de kerkelijke integratie, waardoor de fronten tussen de verschillende kerkelijke en theologische richtingen wat vervaagden. Vrijzinnigen zagen dat het mogelijk was om vanuit een kritisch wetenschappelijke benadering van de bijbel en de traditie toch veel daaruit voor de eigen tijd vruchtbaar te maken. Barth werd destijds in Nederland geïntroduceerd door de confessionele theoloog Haitjema (dogmaticus vanwege de N.H. kerk in Groningen), maar deze realiseerde zich spoedig dat zijn theologie inhoudelijk toch sterk afweek van de traditionele orthodoxie. De gereformeerde dogmaticus Berkouwer reageerde steeds positiever op hem, wat de veranderingen in de Gereformeerde Kerken mede heeft voorbereid. De meest originele Barthiaan was de grote theoloog K.H. Miskotte, die Barths theologie combineerde met bepaalde aspecten van het joodse denken uit de eerste helft van de twintigste eeuw (waar Barth weinig in zag en ook nauwelijks kennis van had). Het huidige Barthianisme in Nederland ligt vooral in de lijn van Miskotte en heeft in de praktijk vooral als consequentie een non-conformistische opstelling in de politiek. Dat ligt stellig in de lijn van Barth, maar men verwaarloost in die kringen nog wel eens de theologische fundering die Barth zo uitvoerig aan de ethiek geeft. Ook moet worden gezegd: De theologie van Barth is zo breed dat niemand die met recht als zijn eigen standpunt kan opeisen.

(Dit is een korte samenvatting van E.P. Meijering, Klassieke gestalten van christelijk geloven en denken. Van Irenaeus tot Barth. Gieben: Amsterdam 1995, pp. 309-326).

WIE LEEST NOG KARL BARTH? EEN PROEFJE.

Karl Barth, Kirchliche Dogmatik, 1, 2, 411 f.

De schepping als weldaad

vertaling: E.P. Bos.

Barth maakt duidelijk dat de schepping en ordening van de wereld niet natuurlijkerwijs te kennen is, met een natuurlijke theologie, maar een geloofsgegeven. De schepping is een weldaad Gods, waarin Gods liefde overvloeit. Ons bestaan is een genade, en de mens moet daarvoor dankbaar zijn en kan er slechts mee instemmen. Een lastig, maar lonend fragment.

God als onze Vader, als de schepper, is ons onbekend voorzover Hij niet door Jezus bekend is. … Wanneer we deze uitzonderlijke positie aannemen en ernstig nemen … dan is ons de mogelijkheid afgesneden het eerste artikel van de geloofsbelijdenis zo’n beetje als een artikel van de natuurlijke theologie op te vatten. De boodschap van Jezus over God de Vader kan niet in die zin begrepen worden dat Jezus de bekende waarheden uitgesproken heeft dat de wereld een schepper moet hebben en ook werkelijk heeft, en dat hij het dan gedurfd heeft, deze schepper met de vertrouwde, menselijke naam ‘Vader’ aan te duiden — niet in die zin dat hij dat wat alle ernstige wijsbegeerte als de hoogste oorzaak of als het hoogste goed, als het esse a se (Zijn uit zichzelf) of als het ens perfectissimum (meest volmaakte Zijn), als het universum, als de grond en afgrond van zin, als het onvoorwaardelijke, als de grens, de kritische negatie of de oorsprong, een naam heeft gegeven, van zijn kant heeft bedoeld en door de naam van de Vader, die aan de religieuze taal niet onbekend was, gewijd, christelijk vertaald en als het ware gedoopt heeft.

Men kan daarvan slechts zeggen: deze grootheid, dat zogenaamde wijsgerige equivalent van God de schepper, heeft met of zonder de er op gekleefde naam van de Vader met de boodschap van Jezus over God de Vader, niets te maken. Zij zou ook dan niets ermee te maken hebben, als zij met het beginsel van Sterf en Word!, met de superieure oorsprong en doel van de dialectiek van het verliezen en winnen van leven in verband gebracht en misschien geïdentificeerd zou worden. Een idee, dat ontworpen is met de pretentie een idee van God te zijn, is als zodanig, niet als idee, wel echter wegens deze pretentie, vanuit die uitzonderlijke positie die in de bijbelse getuigenissen is uitgesproken, een afgod. Ook de werkelijk zuivere, zonder meer verleidelijke zuivere godsvoorstelling van een Plato kan daarvan niet worden uitgezonderd. Wanneer die uitzonderlijke positie geldt, dan heeft Jezus niet zozeer de bekende schepper van de wereld op een gegeven moment verkondigd en door de evenzeer niet onbekende naam van de Vader uitgelegd, maar hij heeft de onbekende vader, zijn Vader, geopenbaard en daarmee en alleen daarmee gezegd dat en wat de schepper is, en dat deze als zodanig onze vader is.

Plein
Februari 2000