Je blijft Jood
JE BLIJFT JOOD
Onlangs verscheen het boek “Nooit verleden tijd. De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een 13-jarige Joodse jongen in Amsterdam”, geschreven door de nu 81-jarige Lex Lesgever, waarin hij verslag doet van zijn belevenissen in de jaren 40-45. Het boek opent met een korte beschrijving van het leven in de Joodse buurt in Amsterdam en van zijn familie daar, vóór de oorlog, Lesgever is dan nog een kleine jongen. Het eigenlijke begin van het boek vormen de twee bladzijden nog voorafgaand aan het voorwoord waarop de lijst van 42 namen is weergegeven van de naaste familie die in de oorlog zijn omgebracht, alleen al 20 met de naam Lesgever. Tijdens de razzia op 22 februari 1941 wordt zijn broer Wolf opgepakt en begint voor het gezin de ellende. Moeder Lesgever is zo ten einde raad dat zij de trein pakt om Seyss-Inquart in Den Haag te spreken. Op haar vraag waar haar zoon is en hoe het met hem gaat, antwoordt hij dat Wolf aan het werk is, hard werk dat wel, maar er wordt goed voor hem gezorgd. Twee maanden later is hij dood in Mauthausen.
De wijdere familiekring was nog veel groter, zo’n 110 personen, van wie bijna niemand terug kwam.
Niemand hielp, op een uitzondering na, schrijft Lesgever en dat is niet een constatering achteraf, maar de vreselijke ervaring die dat jongetje opdoet, zwervend over de straten geheel alleen, slapend in trapportalen, in vreemde bedden, in schuilkelders. Van dag tot dag lopen we met Lesgever mee, niet wetend waarheen, totaal ongewis van wat komen gaat. Dood of leven? Een paar keer ontsnapt hij nadat hij is gepakt, zelfs als hij geconfronteerd wordt met Aus der Fünten en Willi Lages weet hij daarna geruisloos weg te lopen, doet zijn ster af, zijn blonde haar en blauwe ogen bie-den extra bescherming.
Het bijzondere van het hele relaas is dat het uiterst ingehouden en onderkoeld is opgeschreven, niets dramatisch, niets sensationeels komt er in voor; wel zegt hij op een keer: “Ik zal mijn angst niet proberen te beschrijven, dat is onmogelijk. Ik kon me niet meer bewegen, al zou ik het hebben gewild. Alles wat ik in deze situatie deed ging volledig instinctief. Heldenmoed bestond niet. Mijn hersens werkten niet. Ik was verdoofd. Ik was zo volledig verlamd van angst dat alles om mij heen vervaagde; tijd, beweging, leven, niets bestond meer. En toen viel ik in slaap.” Jongeren van dezelfde leeftijd als Lesgever toen zullen het boek anders lezen dan ouderen die de oorlog hebben meegemaakt, maar door de helderheid van taal en de eenvoudige stijl dwingt het boek de lezer zich rekenschap te geven dat dit onder de zon en midden op straat heeft plaats gevonden. Na veel omzwervingen in het land bieden ten slotte mensen in Roelofarendsveen een veilige haven. Het boek is daar ook gepresenteerd.
Het leven gaat na de oorlog door, terwijl het toen pas duidelijk werd dat Lesgever er alleen voor stond. “Ik moest onder ogen zien dat mijn hele wereld was ingestort.” Een korte schets hoe het verder is gegaan volgt. Op de allerlaatste bladzijden vertelt Lesgever dat hij op een Grote Verzoendag, Jom Kipoer, in de Leidse synagoge staat, vlak voor de thorakast met de rollen. Dan komen alle gezichten van zijn ouders, zijn broers, ooms en tantes, neven en nichten hem voor ogen. Dan blaast hij de sjofar, de ramshoorn. “Nog nooit had ik zo’n geluid kunnen voortbrengen. Ik schreeuwde het als het ware uit. Deze keer kwam het geluid niet uit mijn sjofar, maar rechtstreeks uit mijn hart. Ik stuurde het geluid buiten de muren van de synagoge, als een galm van kamp naar kamp.”
S.L.Schoch
Lex Lesgever, Nooit Verleden tijd, Uitgeverij Boekerij 2010