Jezus Christus en de sociale beweging (1911)

logo

I

Ik heb mij erop verheugd het in uw midden over Jezus te hebben. In het bijzonder omdat het idee van uw kant is uitgegaan. Het beste en grootste, wat ik als predikant u brengen kan, zal altijd Jezus Christus zijn en voorts van de krachten die van deze persoon zijn uitgegaan in de geschiedenis en in het leven. Dat u van uw kant met het verlangen naar dit beste en grootste bij mij gekomen bent, duid ik als een teken van wederzijds begrip tussen ons. Ik kan u echter zeggen dat het andere deel van het thema zoals het u aangekondigd is, mij evenzeer ter harte gaat. De sociale beweging. Een bekende hedendaagse theoloog en auteur heeft gezegd dat je die twee eigenlijk niet zo naast elkaar zou mogen zetten, zoals dat met mijn thema gebeurd is. Jezus Christus en de sociale beweging, alsof dat twee verschillende dingen zijn die je vervolgens min of meer kunstmatig met elkaar moet verbinden. Beide zouden een en hetzelfde zijn. Jezus is de sociale beweging en de sociale beweging is Jezus in de tegenwoordige tijd. Ik kan mij bij deze opvatting met goed geweten aansluiten, onder het voorbehoud dat ik nader mag verklaren in welke zin ik dat doe. De eigenlijke inhoud van de persoon Jezus kan inderdaad worden samengevat in de beide woorden: sociale beweging, en aan de andere kant geloof ik echt dat de sociale beweging van de 19e en 20e eeuw niet alleen het grootste en indringendste woord van God in de tegenwoordige tijd is, maar in het bijzonder direct voortspruit uit de geestkracht die, zoals ik zei, met Jezus in de geschiedenis en in het leven is ingetreden.

Maar tegen deze gedachte komt nu van twee kanten protest en ik vermoed beide kanten zijn in onze bijeenkomst vertegenwoordigd. De ene kant wordt gevormd door de in engere zin zogenaamde ‘christelijke’ kringen, waartoe in dit geval ook het merendeel van de burgerlijke kerkgangers behoort. Zij zullen, als zij de samenstelling ‘Jezus en de sociale beweging’ lezen of horen, min of meer krachtig protesteren, dat van Christus een sociaaldemocraat gemaakt wordt. ‘Maar U gaat de Heiland toch niet te rood maken’, zei mij een waarde collega, toen ik hem vertelde wat het thema van vandaag was. Men pleegt dan met een zeker enthousiasme aan te tonen dat het überhaupt onmogelijk is Jezus met een politieke partij in verband te brengen. Zijn gestalte staat onpartijdig, ja onverschillig boven de sociale conflicten. Zijn betekenis zou eeuwig zijn en niet door de tijd begrensd zoals bij de sociaaldemocratische partij. En dus is het een onwaarheid en heiligschennis hem op de manier waarop het in ons thema gebeurt de dagelijkse strijd in te trekken. Je kunt het jezelf echter van ‘christelijke’ zijde nog gemakkelijker maken en gewoonlijk gebeurt dat ook – helaas zelfs door vele van mijn collega’s. Men wijst dan met uitgestrekte vinger op deze of gene krasse fout of vergissing die van sociaaldemocratische kant begaan wordt. Arbeiders hebben een stakingsbreker in elkaar geslagen, iemand heeft een giftig, van haat vervuld krantenartikel misdreven, Nationaalraad Naine [een sociaaldemocraat] heeft zich door antimilitaristische tirades en andere dingen weer eens belachelijk gemaakt.

‘Wat heeft dat alles en nog meer en nog ergere dingen die socialisten doen, wat heeft dat met Jezus Christus te maken?’, vraagt men op een toon van diepe verontwaardiging. Ik antwoord: Dat alles heeft vanzelfsprekend met Jezus Christus niets te maken – net zomin als wat er van liberale of conservatieve kant aan kleinburgerlijke bekrompenheid, brute zelfzucht, arrogante gewelddadigheid aangericht wordt, iets met hem te maken heeft. Fouten en vergissingen van personen vind je overal, ik zou met gemak de spies kunnen omdraaien! Maar wij hebben het hier niet over personen maar over de zaak. Het is net zo goedkoop als onrechtvaardig er steeds weer op te hameren: kijk, zo doen dat de sociaaldemocraten! Juist christenen zouden moeten weten dat wij allemaal tekortschieten als je kijkt naar wat wij doen. Als ik het heb over de sociale beweging dan doel ik daarmee niet op deze of gene of voor mijn part alle sociaaldemocraten doen maar op wat zij willen. Als christenen willen wij toch ook door God en de mensen beoordeeld worden naar wat wij willen, niet naar wat wij doen. Wij hebben dus niet te maken met de woorden en daden van Bebel of Jaurès, van Greulich of Pflüger of Naine en ook niet met de woorden en daden van de socialisten in Aargau en In Safenwil maar met wat al deze mensen gemeenschappelijk hebben, met wat overblijft, als al het persoonlijke, toevallige, het goede en het kwade in mindering wordt gebracht op wat zij allemaal met hun woorden en daden willen. Dat zijn een paar zeer eenvoudige gedachten en motieven die tezamen een historisch fenomeen vormen, dat in zich gesloten is, onafhankelijk van het gedrag van de socialisten en van de tactiek van de socialistische partijen en ook boven de dagelijkse strijd uitgaat. Dat is de sociale beweging. Ik zie niet in hoezo het heiligschennis zijn zou deze beweging te verbinden met Jezus Christus. Wij zeiden zo even dat wij daarbij niet aan het tijdsgebondene en toevallige van deze beweging willen denken. Net zo als wij ‘Jezus en de reformatie’ of ‘Jezus en de zending’ met elkaar kunnen verbinden, net zo zeggen wij nu: Jezus en de sociale beweging. Wij willen van Jezus geen Duitse, Franse of Aargause sociaaldemocraat maken – dat zou natuurlijk onzin zijn – maar wij willen de intrinsieke verbinding laten zien die er bestaat tussen het eeuwige, blijvende, algemene in de moderne sociaaldemocratie en het eeuwige Woord van God dat in Jezus Christus vlees geworden is.

Maar ik moet het nog over het andere protest hebben dat van de andere kant komt. Van u, waarde vrienden van de arbeidersvereniging of dan toch van uw kameraden in het kanton hiernaast heeft beslist de een of de ander bij de aankondiging van dit thema bij zichzelf gedacht: Oh je, Jezus Christus en de sociale beweging! Daar willen ze ons weer winnen voor een volstrekt uit de tijd geraakte wereldbeschouwing of in elk geval voor de kerk. Een sociaaldemocratische auteur, Joseph Dietzgen, heeft de verbinding van christendom en socialisme een conservatieve manoeuvre genoemd en ervoor gewaarschuwd. En inderdaad doet menig ‘christelijk’ tegemoetkomen aan het socialisme denken aan een ‘manoeuvre’, erop berekend de mensen ‘over te halen’, er weer ‘vrome schaapjes’ van te maken. Het socialisme was het middel, het eigenlijke doel, waar men naar toewerkte, was de christelijke kerk en wereldbeschouwing. Het zou mij niet verbazen als u ook mij ervan verdacht die richting op te gaan. En daarom mag ik er niet mee volstaan met u te verzekeren dat ik echt niemand wil ‘overhalen’ maar moet ik u ook zeggen waarom dat niet zo is: Waarom ik het wil hebben over de intrinsieke verbinding tussen Jezus en het socialisme. En al is het inderdaad het doel van mijn lezing u van deze verbinding bewust te maken, dan heeft dat met uw verhouding tot het christendom niets van doen. U kunt de verbinding tussen Jezus en het socialisme waarover ik het hebben wil zelf hebben ingezien. U kunt – en dat wens ik u ook toe – een persoonlijke, innerlijke verhouding tot deze man gekregen hebben en u kunt als altijd met een grote boog om de kerk, ook om de Safenwiler kerk heen gelopen zijn. De kerk kan u in uw verhouding tot Jezus bijstaan, dienen, meer niet. Er zijn te allen tijde mensen geweest die zonder daze bijstand konden. Misschien hoort u tot deze mensen. De kerk heeft haar dienst vaak slecht uitgeoefend. Dat geldt heel zeker ook voor onze kerk en voor mij. Ik kan u over de kerk alleen maar zeggen: Zij is er om u te dienen – en doet u vooral wat u voor juist houdt. De kerk is niet Jezus en Jezus is niet de kerk – en hetzelfde geldt voor de zogenaamde christelijke wereldbeschouwing. Als u de verbinding inziet tussen uw socialistische overtuiging en de persoon Jezus en als u nu uw leven zo wilt inrichten dat het met deze verbinding overeenstemt, dan wil dat volstrekt niet zeggen dat u het een of ander ‘geloven’, d.w.z. aannemen moet. Wat Jezus ons brengt zijn niet ideeën maar een manier van leven. Je kunt de christelijkste ideeën hebben over God en de wereld en de mens en zijn verlossing en bij dat alles een complete heiden zijn. En je kunt als atheïst en materialist en Darwinist een echte navolger en discipel van Jezus zijn. Jezus is niet de christelijke wereldbeschouwing en de christelijke wereldbeschouwing is niet Jezus. Als ik u vandaag voor Jezus wil interesseren, dan kan ik u blij gemoed verzekeren dat ik er niet aan denk u voor de christelijke ideeën te winnen en ‘over te halen’. Integendeel, ik nodig u uit die christelijke ideeën te laten voor wat ze zijn en u samen met mij te concentreren op dat ene punt waarover wij het willen hebben: op die brug tussen Jezus en het socialisme. In mijn lezing wil ik niet meer dan dat u allen, vereerde toehoorders, deze brug ziet en probeert daarop te gaan. De een van de ene kant, de ander van de andere.

Maar komen wij ter zake. Het socialisme is een beweging van beneden naar boven. In de discussie na mijn laatste lezing viel te horen: ‘Wij zijn de partij van de arme sloebers!’ Als ik u zo voor mij zie, lijkt mij dat iets te veel gezegd. U neemt het ook zelf niet al te letterlijk – maar wij begrijpen allebei wat ermee bedoeld is. Het socialisme is de beweging van de economisch onzelfstandigen, van wie tegen loon voor anderen, voor vreemden werken, de beweging van de proletariërs, zoals dat in de literatuur heet. De proletariër is niet altijd arm, maar hij is altijd voor zijn bestaan afhankelijk van het vermogen en de goede wil van zijn broodheer, de fabrikant. Hier zet het socialisme in: het is en wil zijn een proletarische beweging. Het wil de afhankelijken onafhankelijk maken met alle consequenties voor hun uiterlijke, zedelijke en geestelijke leven die dat met zich mee brengt.. – Weliswaar kun je niet zeggen dat Jezus precies hier ook heeft ingezet – simpelweg al niet omdat er 2000 jaar geleden een proletariaat in de huidige betekenis van dat woord nog helemaal niet bestond. Omdat er nog geen fabrieken waren. En toch moet het iedereen die het Nieuwe Testament zonder vooroordeel leest, opvallen dat wat Jezus was en wilde en bereikt heeft van de menselijke kant bezien een beweging van beneden was. Hij komt zelf uit de onderste lagen van het toenmalige Joodse volk. U herinnert zich uit het Kerstverhaal de kribbe van Bethlehem (Luk. 1, 7). Zijn vader was een bouwvakker in een uithoek van Galilea, hij zelf was het met uitzondering van het laatste jaar zijn leven lang. Jezus was geen dominee, maar Jezus was een arbeider. Toen hij dertig was legde hij zijn gereedschap weg en begint rond te trekken, omdat hij de mensen iets te zeggen heeft. Maar opnieuw is zijn positie principieel anders dan die van ons dominees. Wij moeten er zijn voor iedereen, voor hoog en laag, voor rijk en arm, ons karakter lijdt vaak genoeg onder de dubbelzinnigheid van ons beroep. Jezus voelde zich gezonden naar de armen, de mensen aan de onderkant, dat behoort tot het allerzekerste wat in het evangelieverhaal in het oog springt. Over zijn werking gaat het schriftwoord waarin wij nog vandaag het vuur van het echte sociale gevoel bespeuren: hij werd met innerlijke ontferming bewogen over hen; want zij waren schapen die geen herder hebben (Mk. 6, 34). Wij horen af en toe over rijke mensen die zich bij hem aansluiten, maar als zij al niet na een kortstondig enthousiasme weer achterblijven zoals de rijke jongeling (Mt. 19, 16-22) – en hij wist waarom! – dan voelden zij zich toch in zijn omgeving meer als gasten dan als mensen die er echt bijhoren. Nicodemus (Joh. 3, -2), ‘een overste onder de Joden’ die ’s nachts bij hem kwam, is daarvan een goed voorbeeld. Ja, in de laatste weken van zijn leven heeft Jezus zich met dat wat hem bewoog ook tot de rijken en ontwikkelden gewend: hij is van Galilea naar Jeruzalem getrokken – maar u weet hoe deze poging geëindigd is met het kruis op Golgatha. Wat hij bracht was een blijde boodschap voor de armen, voor het volk van de afhankelijken en onontwikkelden: Zalig jullie armen want van jullie is het Rijk van God! (Luk. 6, 20). Wie de kleinste onder jullie is die zal groot zijn! (Luk. 9,48). Ziet toe dat jullie niet een van deze kleinen geringschat, want ik zeg jullie, hun engelen in de hemel zien te allen tijde het aangezicht van jullie Vader in de hemel! (Mt. 18, 10). Je mag zulke uitspraken absoluut niet opvatten als troostwoorden van een mensenvriend die zo van bovenaf de mensen toespreekt. Van jullie is het Rijk van God, zei Jezus en bedoelde daarmee: verheugt jullie bij de geringen te horen, want jullie staan dichter bij het heil dan de hoogstaanden en de rijken. Ik dank u, Vader van hemel en aarde, dat u dat voor de wijzen en verstandigen verborgen heeft en het de onmondigen hebt geopenbaard.! (Mt. 11, 25). Dat was heel duidelijk de houding van Jezus: Hij heeft zijn vrienden gevonden onder de vissers aan het meer van Galilea, onder de verachte tollenaars in dienst van de Romeinen, ja onder de hoeren van de havensteden. Dieper dalen op de sociale ladder dan Jezus in de keuze van met wie je omgaat gedaan heeft, kun je niet. Voor hem was niemand te diep gezonken en te slecht. En ik zeg het nog eens: dat was niet het behaaglijke medelijden van boven naar beneden maar de uitbarsting van een vulkaan van beneden naar boven. Niet de armen hebben medelijden nodig maar de rijken, niet de goddelozen maar de vromen. Tot die daar boven heeft Jezus het ongehoorde woord gericht: de hoeren en de tollenaars komen eerder in het Rijk Gods dan jullie! (Mt. 21, 31) en dat andere: Wee jullie rijken want jullie hebben je troost dl! (Lk. 6, 24) terwijl voor hen daar beneden geldt: Komt tot mij, die vermoeid en belast bent ik wil jullie verkwikken! (Mt. 11, 28)

II

Het Rijk van God is tot de armen gekomen. Maar wat is dat, ‘Het Rijk van God’? Ik hoor de tegenwerping: De sociaaldemocratie wil alleen maar dat het de mensen uiterlijk, materieel beter gaat, het Rijk van God dat Jezus verkondigde daarentegen is geest en innerlijkheid.  De sociaaldemocratie preekt de revolutie, het Evangelie preekt de bekering, het Godsrijk van de sociaaldemocratie is het hiernumaals, op aarde, het Rijk van God is het hiernamaals, het heet niet voor niets het hemelrijk. En dus zijn Jezus en socialisme zo verschillend als dag en nacht. Ja, daar lijkt veel van aan te zijn. Een uitstekend en onpartijdig kenner van het socialisme, Werner Sombart, heeft gezegd, de ‘kwintessens van alle socialistische heilsleer’ ligt vervat in het frivole gedicht van Heinrich Heine:

Een nieuw lied, een beter lied
Zal ik, voor u, mijn vrienden dichten!
Wij willen hier op aarde reeds
Het hemelrijk oprichten

Wij willen op aarde gelukkig zijn
En geen gebrek meer lijden
Niet verzwelgen zal de luie buik
Wat vlijtige handen bereidden

Hier beneden groeit brood genoeg
Voor alle mensenkinderen
Ook roos en mirte, schoonheid en vreugd,
En laten we het suikergoed niet vergeten!

Ja, suikergoed voor iedereen
Met marsepein ertussen
De hemel laten wij met een gerust hart
De engelen en de mussen.

En zet daar nu eens woorden van Jezus naast als: Niet alleen van brood zal de mens leven, maar van alle woord, dat uit de mond Gods uitgaat! (Mt. 4, 4), of: Maakt u dan niet bezorgd, zeggende: Wat zullen wij eten, of wat zullen wij drinken, of waarmede zullen wij ons kleden? Want naar al deze dingen gaat het zoeken der heidenen uit. Want uw hemelse Vader weet, dat gij dit alles behoeft. Maar zoekt eerst Zijn Koninkrijk en Zijn gerechtigheid en dit alles zal u bovendien geschonken worden! (Mt. 6, 31-34), of: Want wat zou het een mens baten, als hij de gehele wereld won, maar schade leed aan zijn ziel! (Mt. 16, 26). Zet daar nu eens naast het onophoudelijke aandringen van de sociaaldemocratie op economische gerechtigheid dat afwijzende antwoord van Jezus: Mens, wie heeft mij of scheidman over u aangesteld? (Luk. 12, 13) en zeg dan nog: Jezus en het socialisme, alsof het ene niet het lijnrechte tegendeel van het andere is!

Dat lijkt nu allemaal zonneklaar te zijn. En toch is de christenheid misschien op geen punt zo zeer van de geest van haar heer en meester afgevallen als juist in deze waardering van de verhouding van geest en materie, van innerlijk en uiterlijk, van hemel en aarde. Je kunt wel zeggen: 1800 jaar heeft de christelijke kerk tegenover de sociale nood altijd verwezen naar de geest, naar het innerlijk leven, naar de hemel. Zij heeft gepreekt, bekeerd, getroost, maar zij heeft niet geholpen. Ja, zij heeft te allen tijde hulp bij sociale nood aanbevolen als een goed werk van de christelijke liefde maar dat helpen het goede werk bij uitstek is, dat heeft zij niet gewaagd te zeggen, zij heeft niet gezegd: sociale nood mag niet om dan haar gehele kracht voor dit mag niet in te zetten. Zij heeft zich verschanst achter een verkeerd begrepen, uit de samenhang gerukt woord van Jezus: de armen heeft u altijd bij u (Joh. 12, 8), heeft de sociale nood geaccepteerd als en voldongen feit om het in plaats daarvan over de geest te hebben, het innerlijk leven te cultiveren en kandidaten voor de hemel voor te bereiden. Dat is de grote, zware afvalligheid van de christelijke kerk, de afvalligheid van Christus. En toen dan de sociaaldemocratie kwam met haar evangelie van de hemel op aarde, toen heeft de kerk het gewaagd over haar te richten omdat zij de geest zou hebben verloochend. Zij heeft met welgevallige ontzetting gewezen op het versje van de engelen en de mussen en soortgelijke uitlatingen, zij heeft de sociaaldemocratie beschuldigd van snood materialisme en zichzelf op de borst geklopt: Heer, wij danken u dat wij niet zo zijn (Luk. 18, 11), wij zijn toch idealisten, voor ons is de geest het hoogste en wij geloven aan de hemel. Zo spraken en zo schreven de heren dominees en vervolgens – genoten ze hun middagmaal.

Dat beeld van de verhouding tussen Geest en materie, hemel en aarde komt er heel anders uit te zien als wij bij Jezus komen. Voor hem zijn er niet die twee werelden maar alleen maar die ene realiteit van het Godsrijk. De tegenstelling tot God is niet de aarde, niet de materie, niet het uiterlijke, maar het kwaad of, zoals hij het in de krachtige taal van die tijd zei: de demonen, de duivels die in de mensen wonen. En daarom is de verlossing niet dat de geest zich van de materie losmaakt, dus dat de mens ‘in de hemel komt’ maar dat het Rijk van God tot ons komt in de materie en op de aarde. Het woord werd vlees (Joh. 1, 14) en niet omgekeerd! De liefde en de gerechtigheid van de hemelse Vader winnen de heerschappij over het uiterlijke en aardse. Zijn wil geschiedde zoals in de hemel zo ook op aarde (Mt. 6, 10). Alles wat zo vaak tegen het socialisme wordt ingebracht, over de boven alles uitgaande betekenis van de geest, van het inwendige, is geheel terecht: Jezus kent en erkent alleen het rijk van God dat inwendig in ons is (vgl. Luk. 17, 21). Maar het moet gaan heersen over het uiterlijke, over het concrete leven, anders verdient het niet zo genoemd te worden. Het is niet van deze wereld omdat het van God is, maar het is in deze wereld, want in deze wereld moet de wil van God geschieden. Vanuit de mens gezien is het evangelie een beweging van beneden naar boven, zei ik. Vanuit God gezien is het een beweging van boven naar beneden: Niet wij moeten in de hemel, maar de hemel moet naar ons toe komen.

Dit hemelrijk dat op aarde komt, is echter geenszins ‘puur geestelijk’, zoals er gezegd wordt. Daar heet het heel drastisch dat wij in het Rijk van God aan een tafel zitten (Luk. 13, 29). En: Zalig zij die nu hongeren, want zij zullen verzadigd worden (Luk. 6, 21). Zalig zijn de zachtmoedigen, want zij zullen het land beërven! (Mt. 5, 5). Wie omwille van het evangelie alles verlaten hebben, wordt beloofd dat zij huizen en akkers honderdvoudig in deze tijd weer terugontvangen (Mt. 19, 29). De weg naar het Rijk van God is echter geenszins een puur-geestelijk Heer, Heer! Zeggen maar een: aan hun vruchten zullen jullie kennen (Mt. 7, 16 en 21). De vrucht is dan steeds weer enkel en alleen de sociale hulp in materiële zin. Dat Jezus dat bedoelt, blijkt duidelijk uit de grote gelijkenis van het wereldgericht: niet naar de gesteldheid van hun ‘geest’ worden de mensen ter rechter- en ter linkerzijde beoordeeld, maar: Ik heb gehongerd en jullie gaven mij te eten, ik had dorst en jullie hebben mij te drinken gegeven, ik ben een vreemdeling geweest en jullie hebben mij gehuisvest, naakt en jullie hebben mij gekleed, ziek en jullie hebben mij bezocht; ik ben in de gevangenis geweest en jullie zijn tot mij gekomen. Want wat jullie aan één van mijn minste broeders gedaan hebben, hebben jullie mij gedaan, en wat jullie hen niet gedaan hebben, dat hebben jullie ook aan mij niet gedaan (Mt. 25, 32-46). De geest die voor God telt is de sociale geest. En de sociale hulp is de weg naar het eeuwige leven. En zo heeft Jezus niet alleen gesproken, maar zo heeft hij ook gehandeld. Als je de evangeliën aandachtig leest kun je je alleen maar verbazen, hoe het mogelijk geweest is van Jezus een dominee of leraar te maken die zich tot doel gesteld heeft de mensen in het rechte geloof of het rechte leven te onderrichten. Er ging een kracht van hem uit die iedereen genas (Luk. 6, 19). Dat was in essentie zijn werkzaamheid. Of je nu zijn ziekengenezingen meer als bovennatuurlijk verklaard of als natuurlijk – feit is in elk geval dat hij genezen heeft en dat deze bekwaamheid veel meer in het middelpunt van zijn leven stond dan gewoonlijk gedacht wordt. Hij is rondgetrokken en heeft welgedaan en gezond gemaakt (Hand. 10, 38). Er kwam tot hem veel volk die hadden bij zich blinden, stommen, kreupelen en nog vele anderen en legde die aan zijn voeten neer, en hij genas hen (Mt. 15, 30). En van zulke dingen horen wij steeds weer.

Ik kijk naar deze voor iedere bijbellezer bekende feiten en geloof niet dat iemand het recht heeft de sociaaldemocratie onchristelijk en materialistisch te noemen, omdat zij zich een maatschappelijke orde ten doel stelt die de materiële belangen van het proletariaat beter dient. Jezus heeft zich met woord en daad gekeerd tegen de materiële nood met een: dat kan niet zijn! Ja: hij heeft dat gedaan doordat hij de mensen de geest ingaf die de materie verandert. Hij heeft de verlamde eerst gezegd: je zonden zijn je vergeven! En dan: sta op, neem je bed op en wandel (Mk. 2, 5.9). Hij heeft van binnen naar buiten gehandeld. Hij heeft nieuwe mensen geschapen om een nieuwe wereld te scheppen. In dit opzicht heeft de huidige sociaaldemocratie nog oneindig veel van Jezus te leren. Zij moet tot het inzicht komen dat wij toekomstmensen nodig hebben om de toekomststaat te krijgen, niet omgekeerd. Maar wat het doel betreft zijn zij het met Jezus eens. Zij heeft het: dat kan niet zijn! tegen de materiële nood met een energie opgepakt zoals dat sinds Jezus niet meer gebeurd is. Zij roept ons weg van de huichelachtige en trage verering van de geest en van dat onnutte christendom dat alleen maar ‘in de hemel komen’ wil. Zij zegt ons dat wij werkelijk moeten geloven, wat wij elke dag bidden: uw Rijk kome! Zij predikt ons met haar ‘materialisme’ een woord dat niet van Jezus stamt, maar toch helemaal in zijn geest is – dat woord luidt: het einde van de wegen Gods is de lichamelijkheid.

III

Maar iets, zegt Jezus, staat het komen van het Rijk van God in de weg. Jawel, antwoordt de sociaaldemocratie: wat in de weg staat is het kapitalisme. Het kapitalisme is het economische systeem dat het proletariaat tot proletariër maakt, d.w.z. tot een afhankelijke en in zijn bestaan eeuwig onzekere loonarbeider maakt. De voor het bedrijf noodzakelijke middelen (bedrijfskapitaal, fabrieken, machines, grondstoffen) zijn het privé-eigendom van die ene medearbeider, namelijk van de baas of de fabrikant. De andere medearbeider (de ‘arbeiders’) bezit niets dan zijn arbeidskracht die hij tegen een zeker bedrag aan de fabrikant afstaat, terwijl de opbrengst van de gemeenschappelijke arbeid zonder meer als kapitaal ten goede komt aan het privé-eigendom van de laatste. Het socialisme verklaart: het is onrecht dat de ene medearbeider voor zijn prestaties op die manier vergoed krijgt, terwijl de andere de eigenlijke winst van wat zij gemeenschappelijk hebben voortgebracht in zijn zak steekt. Het is onrecht dat de een voorname meneer wordt, kapitaal op kapitaal hoopt, in een mooi huis woont en zich alle genoegens van het leven permitteren kan, terwijl de ander van de hand in de tand moet leven, in het beste geval een beetje sparen kan en, als hij dat om de een of andere reden niet kan, een ‘arme sloeber´ blijft, die tenslotte aangewezen is op liefdadigheid. Deze reusachtige tegenstelling, zegt het socialisme, is de dagelijkse misdaad die het kapitalisme begaat. Dit economische systeem moet daarom vallen, vooral de basis ervan: het privé-eigendom, niet het privé-eigendom zonder meer, maar het privé-eigendom van de productiemiddelen. Zoals de arbeid collectief, gemeenschappelijk is, zo moet ook de opbrengst van de arbeid een gemeenschappelijke worden. Maar daartoe moet de grenzeloze concurrentie tussen de afzonderlijke producenten worden afgeschaft, de staat, de gemeenschap moet zelf producent worden en daarom eigenaar van de productiemiddelen. Dat is kort gezegd de inhoud van de antikapitalistische theorie van de sociaaldemocratie. Wij kunnen natuurlijk lang zoeken tot wij zo’n theorie ook maar bij benadering in de evangeliën vinden. Het kapitalistische economische systeem is een modern fenomeen en hetzelfde geldt voor de socialistische tegentheorie. Maar wij hebben bij deze moderne fenomenen te maken met een probleem dat zo oud is als de mensheid zelf, namelijk met het vraagstuk van het privé-eigendom. Hoe stond Jezus dáár tegenover? Dat mogen wij met het volste recht vragen en daaruit ook zijn positie ten opzichte van kapitalisme en socialisme in het heden afleiden.

Wij kijken eerst weer om ons heen. Wat zegt de christelijke kerk? En wat zegt de staat die doordat hij voor het onderhoud van een ‘Landeskirche’ zorgt toch ook in zekere zin als christelijke staat wil worden beschouwd? We stellen vast dat beide het begrip van het privé-eigendom op alle mogelijke manieren heilig en onaantastbaar gemaakt. Het is ons allen min of meer in vlees en bloed gaan zitten dat, wat van mij is, ook van mij moet blijven. In ons strafrecht geniet het eigendom veel meer bescherming dan bijvoorbeeld de goede naam of de zedelijkheid. Wat van mij is van mij en niemand mag daaraan tornen! – En de christenen zijn daar niet aan gewend geraakt omdat het misschien voorlopig nog niet anders gaat, maar zij doen alsof het een goddelijke wet is en kijken er verbaasd van op dat de sociaaldemocratie tot doel heeft het eigendom grotendeels af te schaffen, het privékapitalisme in een sociaal kapitalisme om te zetten.

Die verbazing zou van de andere kant kunnen komen. Laten we namelijk Jezus zeggen wat hij werkelijk gezegd heeft, zonder het te verwateren en af te zwakken, dan moet je vaststellen dat hij nu juist dat ‘wat van mij is, is van mij’ met een scherpte veroordeelt zoals dat misschien in de hele socialistische literatuur nergens het geval is. Jezus is socialistischer dan de socialisten. U kent de uitspraak: Het is gemakkelijker dat een kameel gaat door het oog van een naald dan een rijke het Koninkrijk van God binnengaat (Mt. 19, 24). Nu hebben slimme theologen ontdekt dat het oog van de naald eigenlijk helemaal geen oog van de naald is maar een kleine stadspoort die in Palestina zo genoemd werd. Een kameel zou zich ternauwernood door dit poortje naar binnen kunnen wringen en zo zou een rijke, zij het ternauwernood, in het Koninkrijk van God kunnen komen als er voor het overige niets op hem aan te merken viel. Zo verwater je de bijbel! Nee, nee, oog van de naald blijft oog van de naald en Jezus wilde fataal genoeg werkelijk zeggen: een rijke, iemand met veel bezit komt niet in het Koninkrijk van God. U kent het verhaal van de rijke man en de arme Lazarus. Met geen woord wordt daar gezegd dat de rijke man bijzonder slecht zou zijn geweest en daarom nu in de hel kwam om daar gepijnigd te worden. Nee, dat was het gevolg van het contrast, de gapende tegenstelling in zijn leven die daarin bestond dat hij rijk was en het goed had, Lazarus echter arm was. Nu wordt hij getroost, maar jij lijdt pijn! (Luk. 16-19-31). En worden we niet onwillekeurig aan het moderne kapitalisme herinnerd, waar wij van de rijke man horen (Luk. 12, 16-21), van wie het land zo veel had opgebracht dat hij geen ruimte meer had de vruchten te bergen en die zijn schuren afbrak om grotere te bouwen? Waarom zou hij niet? Die opbrengst was toch zijn eigendom? En wij horen over hem niets kwaads dan dat hij zo tevreden was over zijn bezit! En toch gaat de gelijkenis verder: Jij dwaas, in deze eigen nacht wordt uw ziel van u afgeëist en wat gij gereed gemaakt hebt, voor wie zal het zijn? En daar is die rijke jongeling (Mt. 19, 16-221) die alle geboden gehouden had van jongs af. Tegen hem zegt Jezus: Nog één ding kom je tekort: verkoop alles wat je bezit en verdeel het onder de armen. Toen hij dat hoorde, werd hij diepbedroefd, want hij was zeer rijk. En verder die passage uit de Bergrede die begint met de woorden: Verzamelt u geen schatten op aarde! (Mt. 6, 19). Daar krijgen wij te horen dat dit schatten verzamelen wat licht is in de mens tot duisternis laat worden en waar wij voor dat grote ‘of het een of het ander’ geplaatst worden: Niemand kan twee heren dienen, want hij zal óf de ene haten en de ander liefhebben, óf zich aan de ene hechten en de ander minachten. Jullie kunt niet God dienen én Mammon (Mt. 6, 23-24). Je kunt je er altijd weer over verbazen als je bedenkt hoe gemakkelijk de christenheid, van alle confessies en partijen, het zich bij deze woorden gemaakt heeft, terwijl zij in dogmatische kwesties die in het leven van Jezus geen enkele betekenis hadden vaak zo streng en precies was. Jezus verklaart het begrip privé-eigendom voor absoluut verboden, daar is geen twijfel over mogelijk. Verbieden doet hij met name dat principe van: Wat van mij is, is van mij! Onze positie ten aanzien van materieel vermogen moet dat van die beroemde rentmeester in de gelijkenis (Luk. 16, 1-12) zijn: Maakt u vrienden met behulp van de onrechtvaardige Mammon! Wij behoren niet te bezitten, wij behoren daarin ‘getrouw te zijn’. En dit ‘getrouw zijn’ betekent in dit verband wij behoren de anderen tot mede-eigenaren te maken. Als privé-eigendom is en blijft het ‘onrechtvaardige Mammon’. Dat dat inderdaad de mening van Jezus was, blijkt tenslotte weer het duidelijkst uit de positie die hijzelf in de praktijk innam en die hij ook zijn leerlingen aanbevolen heeft. Daar was iemand die zich verheugd bereid verklaarde hem te volgen, waar hij ook heenging. Jezus antwoordde hem: De vossen hebben holen en de vogelen des hemels nesten, maar de Zoon des mensen heeft geen plaats om het hoofd neer te leggen! (Luk. 9, 57-58). Ja, het afleggen van het private gaat nog verder. Zijn moeder en zijn broeders laten hem roepen ‘terwijl hij nog tot de scharen sprak’. Maar hij kent ook geen familiebanden meer, niets persoonlijks, geen privésfeer: Wie is mijn moeder en wie zijn mijn broeders?  En hij keek naar wie om hem heen zaten en zei: Ziedaar mijn moeder en mijn broeders! (Mt. 12, 48v.). En zo zal het ook voor de discipelen zijn: Voorziet u niet van goud of zilver in uw gordels, van geen reiszak voor onderweg, geen twee hemden, geen sandalen, geen staf! (Mt. 9, 10, v.). Willen wij ons ook daar weer uitpraten: zulke uitspraken golden alleen voor wie als missionarissen van het eerste uur het evangelie moesten verkondigen, of bespeuren wij daarin de hartslag van dit evangelie zelf? Het zegt ons: jullie moet vrij worden van alles, wat met ‘Ik’ en ‘mijn’  begint, absoluut vrij, om vrij te zijn voor sociale hulp. Gaat dat samen: Jezus en het kapitalisme, het systeem van het grenzeloos groeiende privé-eigendom? De al genoemde Joseph Dietzgen, naar eigen zeggen een resolute verachter van Jezus en het christendom, zei eens: ‘De ware erfzonde waaraan het mensengeslacht tot nu toe lijdt is de zelfzucht. Mozes en de profeten, alle wetgevers en moraalpredikers bij elkaar hebben niet vermocht daarvan te bevrijden … Geen nog zo fraaie zegswijze, geen theorie en geen voorschrift kon haar uitroeien, omdat de constitutie van de hele maatschappij ervan afhangt. De burgerlijke maatschappij stoelt op het zelfzuchtige onderscheid tussen mijn en dijn, stoelt op de sociale oorlog, op de concurrentie, erop de ander te slim af te zijn, op de uitbuiting van de een door de ander.‘ Deze verachter van Jezus heeft Jezus goed begrepen. Jezus’ oordeel over het eigendom luidt: eigendom is zonde, want eigendom is zelfzucht. Wat van mij is, is niet van mij!

IV

Maar de sociaaldemocratie zegt niet alleen: de materiële situatie van het proletariaat moet een andere, betere worden, zij zegt niet alleen: met het oog daarop moet de menselijke arbeid ophouden alleen maar ter vermeerdering van het privékapitaal te dienen, maar zij kiest en handhaaft ook het middel om dit te verwerkelijken. Dat middel heet organisatie. Het historische programma van het socialisme, het Communistisch Manifest van 1848 sluit af met de beroemde zin: Proletariërs aller landen verenigt u! Het socialisme gaat uit van de solidariteit waartoe het in feite al door het kapitalistische systeem gedwongen wordt. De moderne fabrieksarbeid in onderscheid van het vroegere handwerk is collectieve, solidaire arbeid. Twintig of meer arbeiders komen te pas aan het vervaardigen van een enkele schoen! Nu wil het socialisme de arbeider van deze op zich noodzakelijke solidariteit bewust maken als iets om trots op te zijn, iets moois, als de bron van zijn kracht en zijn vooruitgang. Hij moet leren collectief, solidair, gemeenschappelijk, sociaal te denken, zoals zijn werkwijze in feite allang sociaal was. Men begon te spreken van ‘arbeidersbataljons’. De afzonderlijke arbeider vermocht niets maar de arbeidersbataljons zouden in een niet aflatende stormloop de vestingen van het kapitalisme ten val brengen. Socialist zijn betekent een ‘kameraad’ zijn: in de coöperatie, de vakvereniging, de partij. Hij houdt op een op zichzelf staande enkeling te zijn, hij maakt ernst met het mooie Zwitserse spreekwoord: Een voor allen, allen voor een. Als hij een echte socialist is, denkt, voelt en handelt hij niet meer als privéman, maar als lid van een opwaarts strevende strijdende gemeenschap. Solidariteit – dat is de wet en het evangelie van het socialisme. Of om nog een keer met Joseph Dietzgen te spreken: ‘bewuste, planmatige organisatie van de sociale arbeid is de langverwachte Heiland van de nieuwe tijd.’

Wij zullen als christenen allereerst geneigd zijn te zeggen: het evangelie en de Heiland van het Nieuwe Testament zijn iets heel anders. Daar gaat het niet om een aangelegenheid van de massa maar om de afzonderlijke ziel. Horen wij niet uit de mond van Jezus van de herder die 99 schapen achterlaat in de woestijn om op zoek te gaan naar dat ene verloren schaap tot hij het vindt (Luk. 15, 3-7)? De socialistische leer van de solidariteit en de oproep van Jezus: doet boete en gelooft het evangelie zijn elkaar op het eerste gezicht vreemd. Helaas doen zij dat inderdaad – maar niet bij Christus maar bij degenen die zich naar hem noemen. Het is ook een van die gangbare misverstanden als was de religie het middel om de enkeling in zijn nood rustig en welgemoed en daarna zo mogelijk zalig te maken. Omdat Jezus gezegd heeft: wanneer jullie bidt, ga in jullie binnenkamer (Mt. 6, 6), doen wij als was het christendom überhaupt alleen een kwestie van het privévertrek, en wel van ons privévertrek. Met de anderen gaan wij bijvoorbeeld samen naar de kerk.om daar samen de troost en de vreugde van het evangelie te vinden. Maar verder reikt het samenzijn niet: ervoor en erna is de religie weer de zaak tussen God en de ziel, de ziel God en alleen dat. Deze stemming en opvatting vinden wij heel in het bijzonder bij de christenen in Duitsland, vooral in zoverre zij onder de invloed van Luther staan. Zij worden zonder uitzondering gekenmerkt door een wel heel kras onbegrip tegenover de sociaaldemocratie. Wij Zwitsers hebben het, ook al weten wij dat niet, van onze reformatoren Zwingli en Calvijn anders geleerd. Voor deze mannen was de religie bij voorbaat iets coöperatiefs, iets sociaals, niet alleen uiterlijk, maar ook innerlijk. Het is daarom geen toeval dat het bij ons tussen christendom en socialisme nooit tot de breuk gekomen is zoals in Duitsland. Veeleer begint men van beide kanten zich ervan bewust te worden dat zij bij elkaar horen, ja een eenheid vormen.

Deze eenheid vinden wij al bij Jezus. Wij geloven hem op dat punt, zonder op anderen neer te kijken, beter te begrijpen dan onze medechristenen in Duitsland. Ja, Jezus wilde de ziel de Vader in de hemel brengen en de ziel naar de Vader. Maar hoe bidden wij? Mijn Vader! of: onze Vader!? Is daarmee niet al alles gezegd? Voor Jezus bestaat er alleen maar een solidaire, sociale God en daarom ook alleen maar een solidaire, sociale religie! Bezitten wij het eeuwige leven in een kluizenaarscel of hebben wij het in het Rijk van God? Is het evangelie echt dat ik het leven, het eeuwige leven, de zaligheid verwerf? Wat zegt Christus? Wie zijn leven behouden wil, die zal het verliezen, maar wie zijn leven verliest om mijnentwil en om des evangelies wil, die zal het behouden (Mk. 8, 35). Niet om onzentwil zijn wij geroepen, niet omwille van het verlangen van de ziel moeten de mens boete doen, zich bekeren en in God geloven, maar: Komt achter mij – en ik zal maken dat jullie vissers van mensen wordt (Mk. 1, 17). Jullie zijn het licht van de wereld! Jullie zijn het zout van de aarde! (Mt. 5, 13-16) De Farizeeërs die het wat vroomheid betreft toch echt ernst was, hield Jezus het profetenwoord voor: Barmhartigheid wil ik en geen offerande (Mt. 9, 13). Vroom te willen zijn in plaats van lief te hebben betekent de wet van God ‘van zijn kracht te beroven’ (Mt. 15, 3-6) Wee jullie, schriftgeleerden en Farizeeërs, jullie huichelaars, want jullie geven tienden van de munt, de dille en komijn en jullie hebben het gewichtigste van de wet verwaarloosd, het oordeel en de barmhartigheid en trouw (Mt. 23, 23). Het enige wat voor God als groot geldt, is de grootte van het helpen: wie onder jullie groot wil worden, zal jullie dienaar zijn (Mt. 20, 26). Dat alles echter staat niet naast het geloof aan God de Vader in de hemel als iets wat er ook nog bij hoort, maar het is onlosmakelijk ermee samengesmeed. Op de vraag ‘welk gebod is het eerste van alle?’ noemt Jezus er twee: Je zult de Here, je God, liefhebben uit geheel je hart en je zult je naaste liefhebben als jezelf (Mk. 12, 29-31). Uit het bewustzijn van het collectieve, solidaire, coöperatieve, sociale karakter van God vloeit helemaal vanzelf de regel voor het daarbij behorende handelen voort: alles wat jullie wilt dat jullie de mensen doen, doet jullie hun aldus (Mt. 7, 12). En Jezus voegt daar aan toe: want dit is de wet en de profeten. Gods liefde moet in ons stromen om ons in liefde voor de mensen veranderd weer te verlaten. En nu blikken wij nog een keer van Jezus’ woorden terug op zijn eigen leven. Wij betreden hier het allerheiligste van ons geloof. Boven onze religie staat het teken van het kruis. Dit teken stond het eerst boven het leven van Jezus: de mensenzoon is niet gekomen om zich te laten dienen maar om te dienen en zijn leven te geven als losprijs voor velen (Mk. 10, 45). Hij geeft zijn leven over – in de dood, niet om wille van zichzelf, niet omwille van zijn zaligheid, maar om de velen te helpen. U kent het verhaal, hoe Jezus de zijnen de voeten gewassen heeft: ik heb u een voorbeeld gegeven, opdat jullie doet, gelijk ik jullie gedaan heb (Joh. 13, 4-19). U kent de inzettingswoorden bij het avondmaal: Neemt, dit is mijn lichaam! en: dit is het bloed van mijn verbond dat voor velen vergoten wordt (Mk. 1, 22-24). Dat was het hoogtepunt en het einde van zijn leven, een daad van trouw jegens de zijnen. Hebben wij het woord van het kruis begrepen, zolang wij doen alsof er in het leven nog iets hogers dan zijn leven in te zetten voor de ander, dan dit solidariteitsbewustzijn dat de naaste met zichzelf gelijkstelt? Ja, dit woord van het kruis is en blijft een ergernis en een dwaasheid zoals het dat ook al in de tijd van Paulus geweest is (1 Kor. 1, 18). Wie het vatten kan, die vatte het: dat men zijn leven verliezen moet om het te vinden, dat men moet ophouden iets voor zichzelf te willen zijn, dat men een gemeenschapsmens, een kameraad moet zijn om überhaupt een mens te worden. ‘Want het woord van het kruis is voor ons die behouden worden een kracht Gods.’ Iets van deze kracht Gods vind ik in de organisatiegedachte van de sociaaldemocratie. Ik vind haar ook elders, maar ik vind haar hier duidelijker en zuiverder. En ik vind haar hier zo als zij in onze tijd werkzaam moet zijn.

Sta mij tot slot een paar heel persoonlijke woorden toe zoals ik die als dominee van deze gemeente wel tot u richten mag.

In de eerste plaats richt ik ze tot de vrienden hier aanwezig die tegenover het socialisme tot nu toe onverschillig, afwachtend of afkerig stonden. Jullie hebben misschien op dit moment een gevoel van teleurstelling en verontrusting en ik acht het niet uitgesloten dat iemand weggaat en meldt: hij heeft de socialisten gelijk gegeven. Ik zou het heel jammer vinden als dat gezegd werd. Ik herhaal nog een keer: ik had het over wat de socialisten willen en niet over de manier waarop zij handelen. Van wat zij willen zeg ik: dat wilde Jezus ook. Van de manier waarop zij het doen kan ik niet hetzelfde zeggen. het zou kinderspel zijn uitvoerig kritiek te geven op het doen en laten van de socialisten. Maar ik zie niet in waarvoor dat kinderspel goed zou zijn. Dus: ik heb de socialisten geen gelijk gegeven!! Waarmee ik niet zeggen wil dat de niet-socialisten nu gerustgesteld en getroost naar huis kunnen gaan. Wanneer jullie je onrustig voelt, dan is dat goed zo. Wanneer jullie het gevoel hebt: o wee, het christendom, als je het goed nagaat, is een harde en gevaarlijke aangelegenheid, dan hebben jullie mij – nee niet mij maar Jezus goed begrepen. Want ik wilde jullie niet mijn mening geven maar de mening van Jezus zelf zoals ik die in de evangeliën gevonden heb. Ga dan na of jullie niet als discipelen van Jezus de moderne sociale beweging van onze tijd niet met meer begrip, meer goede wil, meer deelname tegemoet zouden moeten treden dan tot nu toe.

Maar nu tot mijn aanwezige socialistische vrienden. Ik zei: Jezus wilde wat jullie willen: hij wilde de geringsten helpen, hij wilde het Rijk van God op aarde oprichten, hij wilde het zelfzuchtige eigendom opheffen, hij wilde van de mensen kameraden maken. Jullie zaak ligt in de lijn van de zaak van Jezus. Het echte socialisme is het echte christendom van onze tijd. Dat mag jullie met trots en genoegdoening vervullen. Maar ik hoop dat jullie ook de kritiek gehoord hebben die ligt in het onderscheid dat ik gemaakt heb tussen wat jullie willen en de manier waarop hij het doet. Daar hebben jullie het onderscheid tussen Jezus en jullie! Hij wilde wat jullie willen maar hij deed het ook, zoals jullie gehoord hebben. Dat is überhaupt het onderscheid tussen Jezus en ons, dat bij ons het meeste programma is terwijl bij Jezus programma en uitvoering één waren. Daarom zegt Jezus jullie heel eenvoudig dat jullie jullie programma moeten uitvoeren, dat jullie moeten doen wat jullie willen. Dan zijn jullie christenen en echte mensen. Laat achter jullie de oppervlakkigheid en de haat, de mammonsgeest en de zelfzucht die ook in jullie rijen voorkomt: dat alles is jullie zaak niet. Laat de trouw en de energie, de gemeenschapszin en de offervaardigheid van Jezus werkelijk in jullie heersen, in jullie hele leven, dan zijn jullie echte socialisten.

Maar de ongerustheid en het scherpen van het geweten die Jezus in dit uur hopelijk in jullie allen teweeggebracht heeft moet nu toch niet het laatste woord zijn in deze schone kersttijd. Ik denk, wij allen staan onder de indruk dat Jezus iets geheel anders geweest is dan wij. Vreemdsoortig, groots en hoogverheven staat zijn beeld ons allen voor ogen., socialisten en niet-socialisten. Juist daarom heeft hij ons iets te zeggen. Juist daarom kan hij iets voor ons betekenen. Juist daarom raken wij aan de levende God zelf, wanneer wij de zoom van zijn kleed aanraken [vgl. Mk. 6, 56]. En wanneer wij nu onze blikken op hem laten rusten, hoe door de eeuwen heen zijn weg gaat, op steeds nieuwe wijze zijn heerlijkheid openbarend, dan vervult zich aan ons iets van dat aloude woord van belofte dat ook over de sociale beweging van onze dagen geschreven kon zijn: Het volk dat in donkerheid wandelt, ziet een groot licht [Jes. 9, 2].

vertaling Dick Boer