Religie en geweld zitten dicht bij elkaar

logo-idW-oud

 

RELIGIE EN GEWELD ZITTEN DICHT BIJ ELKAAR

‘Het probleem is niet religie, maar het misbruik van religie om haat en intolerantie te verspreiden’. Klopt deze stelling en kan er enige zin aan worden gegeven? Ik denk bij intolerantie niet aan de waarheidsvraag maar aan verbaal en fysiek geweld.

In deze stelling wordt de religie ontlast en als het inbegrip van het goede, het ware en het schone gezien. Haat en intolerantie horen daar per definitie niet bij. Maar per definitie is er heel veel mogelijk. In die zin is ook het communisme niet gewelddadig. Maar wat zegt zo’n uitspraak? Maken de aanhangers van de verschillende religies het zich met deze uitspraak niet erg makkelijk?

Ik zie twee mogelijkheden om de bovengenoemde stelling te verdedigen. In de eerste plaats vanuit een geseculariseerd concept waarin religie staat voor medemenselijkheid, verantwoordelijkheid en naastenliefde, van rationaliteit ook, een concept van een spiritueel humanisme dat ook in de seculiere westerse samenleving acceptabel is. Niet hartstocht en overgave staan hier centraal, maar openheid, redelijkheid en tolerantie. In deze liberal theologie worden de noties van uitverkiezing (jodendom) en missie (christendom, islam) als intolerant uitgezuiverd. Ik kom nog terug op de vraag of deze herdefiniëring van het begrip geslaagd is.

In de tweede plaats kan ik de bovenstaande stelling duiden als performatief taalgebruik. Het begrip ‘performative’ zag ik ergens omschreven als ‘achievement oriented’. Het gaat om taal die niet analyseert, beschrijft, definieert, maar oproept, bewerkt, teweegbrengt. Het zijn de woorden van doop- en trouwformules die waar maken wat ze zeggen, doordat ze uitgesproken worden. De theologie kende deze spreekwijze al in de rechtvaardigingsleer voor het begrip bestond: de zondaar wordt rechtvaardig verklaard niet krachtens een analytisch maar een synthetisch oordeel.

Iets dergelijks zou ook in de politieke discussie van het moment kunnen spelen. Politici roepen om het hardst dat het geweld niet zit in de islam op zich maar in het misbruik dat fanatieke islamieten ervan maken. Bush en Balkenende heb ik dit meer dan eens horen zeggen. Ik geloof niet dat hier veel studie achter zit. Van Bush weet ik dat hij nooit een boek leest en ook vroeger geen studiehoofd was. Maar het gaat ook niet om een analyse, het gaat om een uitspraak die de gemoederen van de buitenstaanders tot bedaren brengt en de moslims in het gematigde kamp wil brengen of houden. Een soort rechtvaardiging van de goddeloze, of meer ter zake: een pacificatie van de geweldenaar vindt hier plaats, juist doordat deze woorden uitgesproken worden.

Dat kan zijn goed recht hebben. Ik sluit niet uit dat zoiets rond de film van Wilders is gebeurd. Doordat politici verklaarden dat de islam in wezen niet gewelddadig is, reageerden Nederlandse moslims beheerst en geweldloos op de film. Imams die over Ayaan Hirshi Ali nog dood en verderf hadden afgeroepen, reageerden nu laconiek.

Toch kan performatief taalgebruik nooit het enige uitdrukkingsmiddel zijn. Om niet te verworden tot leugen en schijn heeft het synthetische oordeel het analytische oordeel nodig. Alleen de zondaar die in de optiek van de rechter zondaar is, kan gerechtvaardigd worden. Daar ligt de noodzaak van een scherpe analyse, en deze wijst in een andere richting dan de stelling.

Historisch gezien heeft de stelling geen sterke papieren. Hoeveel intolerant geweld is er gepleegd in de naam van Israëls God, van Jezus, van Allah? Gaat het hier steeds om aberraties, ontaardingen van een oorspronkelijk goede en zuivere, geweldloze realiteit? Dat laat zich historisch niet waarmaken. Natuurlijk kunnen we het begrip religie hanteren als een kritisch begrip dat als ideaal (bijbelser: als roeping) de kleinmenselijke werkelijkheid van synagoge, kerk en moskee overstijgt. Maar een dergelijk kritisch religiebegrip kan nooit bedoeld zijn om de empirische religieuze werkelijkheid te vrijwaren voor kritiek. En dat gebeurt nu juist te gemakkelijk als we zeggen dat het probleem niet in de religie zelf zit, maar in het misbruik ervan. Het ideale christendom is zozeer zonder zonde dat er geen steen op geworpen kan worden. Bij het empirische christendom ligt dat anders. Wij moeten wel nadenken over dat ideale christendom, of liever, over die dienst waartoe wij van Godswege geroepen zijn, maar wij moeten tegelijk erkennen dat wij in een gewelddadige traditie staan. Mutatis mutandis geldt dit ook voor het jodendom en de islam.

De Heidelberger Egyptoloog Jan Assmann heeft erop gewezen hoezeer intolerantie en geweld met het Mozaïsche concept van religie gegeven is en daar heeft hij een punt. (1) Pinechas (Num.25) en Elia (1Kon.18) ontsteken in ijver voor de HEER en menen dat Gods heiligheid het vraagt om afgodendienaars om te brengen. Zodra Israëls religie op het toneel van de geschiedenis verschijnt, is het met haat, intolerantie en geweld verbonden. En tegelijk met het visioen van vrede en gerechtigheid.

Ook in de islam is geweld vanaf het begin een middel om religieuze doelen te realiseren. De latere teksten van de koran, de tradities van Mohammed in de hadith en de sharia in zijn verschillende uitwerkingen bevestigen dat. De islam kent wel mitigerende tendensen die het geweld intomen, maar kent, ook in de bloeitijd van zijn religieuze tolerantie, geen gelijkwaardige positie voor niet-moslims. De dhimmi-status gaf minderheden wel mogelijkheden om te overleven, maar alles op voorwaarden door de islamitische overheerser gesteld. (2)

De geboden stelling maakt het aanhangers van de religies veel te makkelijk, roept te weinig op tot zelfkritiek en peilt onvoldoende het wezen van de religie. Religie versta ik in zijn diepste kern als overgave aan een Ander, aan een werkelijkheid die groter is dan ikzelf ben: het tremendum et fascinans van Otto. Religie heeft met een totale beschikbaarheid te maken die gewekt wordt door het besef dat mijn bestaan in zijn diepste kern door de Ander geraakt is: verlost, rechtgedaan, geduid, uitgedaagd. Daarop wil ik antwoorden met alles wat in mij is, met lijf en goed, met lichaam en geest. Het raakt mijn fysieke bestaan evenzeer als mijn geestelijke existentie. Deze geraaktheid en overgave roept enthousiasme (van theos), gedrevenheid en hartstocht met zich mee. In bijbeltaal: qin’ah, zèlos. Zou ik niet voor deze God die mij zozeer in beslag neemt, ieder mensenhart en mensenleven, ja de hele wereld opeisen?

Maar hartstocht is levensgevaarlijk. Het gaat langs de rand van de afgrond en soms erover. Daarom is de jeugd zo’n gevaarlijke leeftijd. Ook de jeugd van de religies. Hooglied zegt van de hartstocht: “haar vlammen zijn vuurvlammen, een vuurgloed des Heren” (8.6). Met het laatste woord wordt meer de intensiteit dan de vroomheid van deze hartstocht bepaald.

Van religieuze hartstocht naar religieuze intolerantie en religieus geweld is een kleine stap. Het is mijn vakgebied niet, maar het lijkt me dat al deze gevoelens in hetzelfde hersengebied zetelen. ‘Haat’ is een woord uit de bijbelse traditie. In het Oude Testament wordt opgeroepen de zonde en de zondaar (Ps.139:21) te haten, want ook God haat de zonde en de zondaar (Hos.9:15). ‘Ik haat hen met een volkomen haat’ zegt Ps.139:22.

We zullen de hartstocht niet verachten als primitief en haar ook niet uit het geloof proberen uit te bannen. Dat leidt tot de bloedeloze religie van veel liberale theologie. Alleen, er moet iets met de hartstocht gebeuren. Er moet wijsheid bijkomen, wijsheid die met schade en schande ontdekt dat de gehoorzaamheid en toewijding aan deze God niet af te dwingen is. Er moet ook vertrouwen bijkomen, namelijk dat mijn naaste in geloof en ongeloof in Gods handen is. Zo moet de ijver voor God zonder verstand (Rom.10:2) een ijver mèt verstand worden. In de zendingsopdracht van het Nieuwe Testament is deze wijsheid verdisconteerd (Mat.10:14 // Luk.10:11). In de bijbelse eschatologie heeft dit vertrouwen op Gods uiteindelijk oordeel vorm gekregen.

De oudtestamenticus Erich Zenger heeft op de stelling van Assmann gereageerd. (3) Hij ontkent diens gelijk niet, maar wijst erop dat het geweld in de geschiedenis van Israël, in een lang proces, meer en meer uitgezuiverd is. Van deze tendensen kunnen we de Jezusbeweging van de eerste eeuw en het rabbijnse jodendom als representanten zien.

Mensen zijn geroepen om bij te leren en af te leren, ook van Godswege. Wij moeten leren om de zonde te haten, maar de zondaar lief te hebben. Dit gezichtspunt is in Tenach niet afwezig, maar krijgt pas alleenrecht in de Evangeliën en de Brieven. Daar loopt dit leerproces uit in de oproep om de vijand lief te hebben. Daarmee staat Jezus trouwens niet tegenover het contemporaine jodendom, maar er middenin. Een paar eeuwen later vinden we bij de rabbijnen een verwante levenshouding en levensleer die teruggaat op tijdgenoten van Jezus (bijv. Hillel).

Een religie is dus geen statische grootheid is, maar kan zich ontwikkelen. Bepaalde beseffen kunnen uitgezuiverd worden, bepaalde noties kunnen uitgewerkt worden. In het jodendom en in het christendom is dat gebeurd. Dit werk is trouwens nooit af en er staan altijd weer mensen op als Yigal Amir, de Jood die in 1995 Yitzhak Rabin doodschoot en ds. Paul Hill die in 1994 de arts John Britton bij diens abortuskliniek vermoordde. Ze kunnen zich beroepen op de oervorm van de “mozaïsche religie”, op Pinechas en Elia.

Het lijkt me dat ook de islam geen statische grootheid is en de mogelijkheid van verandering in zich heeft. Tegelijk is duidelijk dat de voorwaarden voor een dergelijk veranderingsproces ongunstig zijn. De islam is in zijn wezen een theocratische religie: Allah’s gebod moet nagevolgd worden in het openbare leven, goedschiks of kwaadschiks. In die richting wijst de koran, maar meer nog het exemplarische leven van Mohammed, de vroege gecanoniseerde geschiedenis van de islam (al dan niet historisch verdedigbaar) en de sharia in zijn verschillende scholen. Hier wordt een principieel intolerant concept geboden, niet alleen als het gaat om de waarheidsvraag, maar ook als het gaat om de ordening van het publieke leven. Er moet nog een strijd gestreden worden, en hopelijk een goede strijd, voordat ‘de ijver zonder verstand’ hier uitgebannen is.

Sam Janse

––––––––
1 O.a. in: Moses the Egyptian. The Memory of Egypt in Western Monotheism (Cambridge MA, 1997).
2 Bat Ye’or, The Dhimmi, Jews and Christians under Islam (Rutherford, N.J enz., 1985); oorspronkelijk in het Frans (Parijs, 1980).
3 Onder andere in “Der Mosaische Monotheismus im Spannungsfeld von Gewalttätigkeit und Gewaltverzicht. Eine Replik auf Jan Assmann”, in P. Walter (red.), Das Gewaltpotential des Monotheismus und der dreieine Gott (Freiburg enz., 2005) 39-73.