In memoriam Karl Barth
MAAR AANLEIDING VAN het overlijden van prof. Karl Barth achtte de redactie van „Nieuw Europa” het wenselijk, dat ook in dit maandblad „deze bij uitstek Europese figuur” zou worden herdacht. Ik heb voor deze wens alle begrip en stem er mee in. Toch kon ik mij meteen niet geheel onttrekken aan de vraag, of er een overeenkomst zou hebben bestaan tussen het streven van de „Europese beweging” en Barth’s gedachten over wat ..bij uitstek Europees” is. Ik heb op die vraag geen antwoord. Nergens heeft Barth zich, althans bij mijn weten, expliciet over dit streven geuit. Wel was hij stellig weinig geïnteresseerd in een allereerst na te streven West-Europese eenheid. In allerlei vorm heeft hij duidelijk te kennen gegeven, dat hij het huidige Rusland en diens bondgenoten niet minder dan het huidige Amerika als een „volwassen geworden kind van Europa” beschouwde.
Intussen kan ik mij des te beter vinden in de verdere overwegingen voor een herdenking: mede met het oog op zijn grote invloed op theologisch terrein en in het verzet, tevens wegens zijn visie op de Oost-West verhouding”. Deze drie: de theologie, het verzet en de Oost-West verhouding (de „koude oorlog”) vormden inderdaad, en in een onlosmakelijke samenhang, de meest essentiële elementen van zijn leven en werken. Op die samenhang zowel als op die volgorde komt het bij een gedenkend verstaan van Barth aan. Zijn verzet tegen Hitler (en alles wat sindsdien weer aan „Hitler” herinnert) kwam voort uit zijn theologie, en zijn houding vervolgens in de „koude oorlog” kwam voort uit zijn theologie én zijn verzet tegen Hitler. Men kan niet, zonder de eminente eenheid van zijn persoon en werk te schenden, het een van het ander losmaken. Men kan ook niet — zoals sommige „Barthianen”, maar ook anderen wel willen — het eerste zonder met name het derde van hem aanvaarden. Reeds een jaar of acht, negen geleden heeft Barth zulke pogingen om toch netjes tussen het een en het ander te gaan onderscheiden, voorspeld. Schertsend — om niet te zeggen ironisch — schreef hij in een autobiografisch artikel in het Amerikaans maandblad „The Christian Century”: „O, ik meen al de necrologie te lezen, waarin men eenmaal samenvattend over mij zal zeggen, dat ik mij weliswaar in de vernieuwing van de theologie en desnoods in de Duitse kerkstrijd zekere verdiensten heb verworven, maar in politiek opzicht een bedenkelijk dwaallicht ben geweest”. Dat waren helderziende zinnen! Met name in het brave Zwitserland heeft men het Barth kwalijk genomen, dat hij (en dat niet als een onschuldige politieke dilettant maar welbewust als een verantwoordelijk theoloog met wereldinvloed!) openlijk onderscheid durfde te maken tussen de nazi-dictatuur en de z.g. „dictatuur van het proletariaat” der Sovjet-Unie. Elders heeft men soms welwillender gezegd, dat Barth’s politieke uitlatingen eenvoudig te verklaren waren uit zijn nu eenmaal „linkse sympathieën” en zeker niet consequent uit zijn theologie voortvloeiden.
Veelal vergeet men, dat de vernieuwing van het theologische denken, dat Barth heeft nagestreefd en ingeluid, ten nauwste samenhing met een schokkende ervaring, die hij reeds aan het begin van de eerste wereldoorlog als student in Duitsland opdeed. Er verscheen toen in het Duitse weekblad „Christ und Welt” een oproep van talloze hoogleraren tot steun aan de (oorlogs) politiek van Wilhelm II, die mede was ondertekend door vrijwel al zijn beroemde en ook door hem vereerde theologische leermeesters in Duitsland. Vanaf dat ogenblik wist hij, met een intuïtieve zekerheid, dat een wijze van theologisch denken die zulke oproepen ten gevolge kon hebben, zowel in haar orthodoxe als in haar liberale vorm persé verkeerd moest wezen. Barth heeft meermalen juist op déze concrete aanstoot tot het zoeken naar een gans andere weg in de theologie de nadruk gelegd. Ze lag al vóór zijn beroemde ,.Römerbrief’-commentaar uit 1918 en de daarop gevolgde, volstrekt misverstandwekkende kenschetsing (door buitenstaanders) van zijn denken en dat zijner geestverwanten als „.dialectische theologie”. Ze heeft bij hem onweerstaanbaar geleid tot een steeds radicaler accentuering van de uniciteit én de universaliteit van die God, die zich in Jezus Christus heeft geopenbaard. En daarmee samenhangend: tot zijn afwijzing van, ja zijn allergie voor alle „natuurlijke theologie” en „algemene religiositeit”. Zo werd hij tot de bijbels denkende theoloog die wist, dat „God” op zichzelf een woord is (een soortnaam en géén eigennaam!), waarmee men niets beslissends zegt, tenzij men het als een (bij)naam bedoelt voor die onherleidbare macht der liefde, die in Jezus van Nazareth vlees en bloed werd.
EN DAARUIT nu is, stap voor stap maar consequent, van situatie tot situatie maar onwrikbaar, vanaf zijn eerste aandeel in de Duitse kerkstrijd tot en met zijn opzienbarende brief aan zijn vriend Hromadka in Praag over de „Tsjechische soldaat”, zijn al sterker geworden inspiratie van het kerkelijke én wereldlijke verzet tegen het nazisme voortgekomen. Barth zag dit alles als de consequentie van het geloof in het souvereine in Jezus Messias vleesgeworden spreken Gods. Met name brandmerkte hij daarom de anti-semitische gruwelen en het er achter liggende denken der nazi’s als de frontaanval op de Openbaring Gods zelve.
“DAT HIJ, NA de nederlaag van Hitler-Duitsland en deszelfs bentgenoten: het fascistische Italië en het imperialistische Japan, niet „even consequent” is gaan prediken tegen „het Russische gevaar” is hem, zoals gezegd, ernstig en zelfs op grove wijze euvel geduid. Anderen hebben het hem — hetgeen zo mogelijk nog erger was — trachten te „vergeven”, als aan een politieke amateur of een nu eenmaal bij uitzondering van nature „links” geneigde maar wereldvreemde Zwitser. Barth zelf heeft bij herhaling trachten duidelijk te maken, dat zijn houding niet voortkwam uit een vreesachtig neutralisme of uit een naïef „fellow-travellor”-schap, maar uit zijn vaste overtuiging, dat het anti-communisme een nog groter gevaar was en is dan het communisme zelf, en zowel in zijn oorsprong als in zijn gevolgen maar al te duidelijk aan „Hitler” herinnert. Hij heeft daarom van den beginne af en tot in zijn laatste levensjaren toe geweigerd ook maar het geringste aandeel te leveren in de „koude oorlog”. Ook die weigering, en de daartoe benodigde („Europese”) onbekommerdheid en vrijmoedigheid, was een vrucht van zijn geloof in de Messias Jezus en Diens toekomst. Heilig en onaantastbaar was voort Barth niets behalve de in déze Messias aan het licht gebrachte, voorwaarts gerichte goddelijke-en-menselijke dynamiek! Vanwege de dappere ernst die hij, de zo humorvolle, oud en mild geworden meer-dan-tachtigjarige, met deze dynamiek tot zijn dood toe bleef maken, zal zijn gedachtenis tot zegen blijven bij allen, die zijn persoon en werk met groeiende eerbied hebben lief gekregen.
K.H. Kroon
(In de Waagschaal, jaargang 24, nr. 12. 15 maart 1969)