Een illegale brief van Barth

Aan de Nederlandse Christenen,

Beste vrienden,

De gelegenheid, U een groet te doen toekomen, mag niet onbenut blijven. U weet reeds, maar het is goed, dat ik het nogmaals uitdrukkelijk zeg, dat ik behoor tot de velen die vaak aan U danken en die de huidige lotgevallen van Uw kerk en Uw land met de grootste innerlijke bewogenheid volgen. De belangrijkste data en gegevens betreffende de uiterlijke gebeurtenissen, waarbij gij in de laatste jaren betrokken waart, zijn bij ons algemeen bekend.

Wij blijven ons verheugen uit Nederland zoveel positiefs te horen: van duidelijke uitspraken en getuigenissen, moedige beslissingen, van daden en gedragingen, die van onveranderlijke trouw getuigen, van verheven offerzin, van een kerk, die over ’t geheel genomen in ieder geval ernstig getracht heeft haar belijdenis niet slechts staande te houden en van kracht te laten, maar nieuw en metterdaad te beleven.

Gij kunt ervan overtuigd zijn, dat alles, wat in deze richting gebeurd is en nog gebeuren zal, boven zijn onmiddellijke betekenis uit, vroeg of laat troostend en bemoedigend ver van U werkzaam is, onder allerlei U onbekende Christenen en ook onder allerlei andere mensen, die heden ten dage met groot verlangen uitzien naar zulke levende en daadwerkelijke getuigenissen, om in eigen aanvechting en zorg des te meer standvastig te blijven. Af en toe echter hebben wij ook minder goede en verkwikkende berichten vernomen. Het bleek, dat veel fouten en zwakheden der kerk en maatschappij in Duitsland, bij alle verschil in toestanden, zich toch ook bij U herhaald hebben. Terwijl dankbaar en met oprechte beschaming gewag gemaakt kan worden van goede tegenstand, waar men het nodige inzicht niet verwachten zou, hoorden wij toch ook met droefenis van velerlei onverschilligheid en geschipper bij hen,m op wien men huizen gebouwd zou hebben.

Gij, mijn beste, altijd critische Hollanders behoeft dus niet bezorgd te zijn, dat ik mij een al te eenzijdig heroïeke voorstelling van Uw strijd maak. Ondertussen denke niemand, dat het negatieve, dat ik ook ken, mij ooit aan Uw zaak, die niet slechts ons aller, maar die de zaak is van onzen heiligen en barmhartigen God – kan doen twijfelen.

Nietwaar, wij weten reeds vrij lang, dat de menselijke werkelijkheid altijd een troebel en dus vaag beeld geeft, bij U zowel als in Duitsland, zowel als bij ons in Zwitserland – nog beter weten wij dat andere, dat Gods Woord, Zijn gerechtigheid en genade door deze menselijke werkelijkheid niet gebonden is, daardoor niet teniet gedaan zal worden en eindelijk en ten laatste tot onze zaligheid en Zijn eer hier en overal triomferen zal, omdat Hij ons dat beloofd heeft en omdat Hij getrouw zijns. Altijd slapen wij weer, ook nadat de Heer ons tot tweemaal toe wakker riep, zoals eens Zijn discipelen. Maar Hij is voor hun en onze zonden in de dood gegaan en daarom, wil Hij opgewerkt werd door de macht Zijns vaders, leven wij, of wij waken of slapen.

Alleen kunnen wij daaraan niet denken en ons deswege niet troosten en verheugen, zonder dadelijk opnieuw te ontwaken en dapper met Hem te leven, als in Zijnen dag.

Wie daaraan niet denkt en daarom niet moedig is, die bedenke, dat Jezus Christus van de doden is opgestaan! Dat is het enige, wat ik, onafhankelijk van optimisme of pessimisme, lof of misprijzen, over het negatieve, dat ik van U gehoord heb, gaarne wilde zeggen.

Nu zijn mij echter, met het oog op Uw huidige situatie, enkele concrete vragen gesteld. Wanneer ik thans daarop mijn antwoord geef, moet gij dit niet beschouwen als een inmenging in beslissingen, die gij zelf te nemen hebt, doch slechts als een teken, dat ik met U over Uw problemen en noden nadenk.

Gij zult met hetgeen ik U zeg naar goeddunken moeten handelen.

Mijnerzijds zou ik niet gaarne nalaten – wanneer ik mij beperk tot hetgeen mij gevraagd werd – U te zeggen wat ik denk.

Vraag 1. Is het mogelijk de kerkelijke voorbede voor de Koningin der Nederlanden te laten vervallen?

Antwoord: Onvoorwaardelijk: neen! Het gebed voor de Koningin was, naar ik hoop, in tijden waarin het gewild was, geen romantisch spel en ook geen zaak van sentimenteel patriottisme voor U, maar Uw ernstige belijdenis van de door God ingestelde rechte staat, waarvan het Huis van Oranje de exponent is. Juist deze belijdenis wordt heden ten dage onder U bestreden. En alles, wat de kerk aangaande de Goddelijke Drieèènheid, de godheid van Jezus Christus, de rechtvaardiging van den zondaar door het geloof belijden moet, culmineert thans in deze belijdenis.

Nationaal-socialisme betekent anarchie in het gewaad van de orde van rovershol, betekent juist daardoor de loochening van alle artikelen des Christelijke geloof.

Daarentegen moet de kerk telkens weer en onder alle omstandigheden de belijdenis van de rechte staat en daarmee de ganse Christelijke belijdenis inzetten. Het heden gewraakte gebed voor de Koningin is nu de concrete vorm van deze belijdenis. Juist daarom mag het nu tot geen prijs worden nagelaten. Het is articulus stantis et cadentis ecclesiae (een artikel waar de kerk mee staat of valt).

Vraag 2. Is het rechtvaardig en noodzakelijk, dat de kerkelijke diaconie, de arbeiders, die weigeren in Duitsland te werken, maatschappelijk ondersteunt?

Antwoord: Onvoorwaardelijk: ja! En wel zonder in aanmerking te nemen of deze arbeiders tot een kerkgenootschap behoren of niet en zonder er acht op te slaan, dat zekere paragrafen van zekere reglementen dat schijnen te verbieden. Dat deze arbeiders in grote nood verkeren, kan niemand ontkennen. Mijns inziens mag een waarlijk werkelijke diaconie – vooral wanneer deze over zulke middelen beschikt als bij U het geval moet zijn – rees onder normale omstandigheden tegenover deze nood niet in gebreke blijven, laat staan thans, nu deze nood het gevolg is van het feit, dat deze arbeiders (misschien niet altijd uit overtuiging, maar dan toch in feite), de zaak niet willen dienen, die geen ernstig Christen tot de zijne kan maken. Zij lijden metterdaad, wie en wat zij ook mogen zijn, als soldaten in Uwe en onze plaats. Hen bij te springen is thans gewis een daad van Christelijke liefde van de hoogste orde. En wanneer een paragraaf van één of ander reglement daartegen ingaat, leg die dan in Gods naam ruim uit, zoals de priester Achimelech (1 Sam. 21 : 7) het in verband met de heilige broden terecht gedaan heeft. Het geschreven kerkrecht eist als zodanig, dat het (onder alle omstandigheden) in de geest van Christus en dus (onder bepaalde omstandigheden) ook in tegenstelling tot de letter uitgelegd en gehanteerd wordt. Laat toch ieder Christen juist nu zijn sociale plicht verstaan! Laat toch de kerk in dit ernstig tijdsgewricht niet verzuimen in het gebruik van den onrechtvaardigen mammon een goed voorbeeld te geven! Zo ze dit aandurft, zal het haar honderdvoud wedervergolden worden!

Vraag 3. Is het den individuelen Christen geoorloofd de “illegale” organisaties tot herstel van de rechtstoestand in Nederland financieel en door persoonlijke deelneming te steunen?

Antwoord: Niet alleen geoorloofd, maar geboden!

Men kan zich niet duidelijk genoeg voor ogen stellen, dat niet alles, doch veel, wat onder andere omstandigheden”illegaal” heet ( en dat komt voor uw land neer op de totale bedoeling en arbeid van deze organisaties in het tegenwoordige Nederland) het uitsluitend “legale” is (naar Calvijn de functie van de magistratus inferiores).

Het Duitse nationaal-socialisme daarentegen, dat over u gekomen is, is geen van God ingestelde overheid; zij verdient slechts uiterlijke en tijdelijke gehoorzaamheid, in werkelijkheid echter verzet en niet dan verzet, tot haar macht volledig gebroken is.

Wie nu de verzetsdoeleinden en verzetsactie van deze organisaties bevorderen kan, moet dit doen! Zijn deelnemen aan de voorbede voor de Koningin en daarin aan het kerkelijke belijden zou niet oprecht zijn, wanneer hij dit niet deed. Van allen kan niet alles geëist worden, maar wel van ieder het zijne! Er is geen betere zaak, waaraan ouderen en jongeren zich royaal en met volledige overgave kunnen geven dan deze. En wanneer de kerk als zodanig zich vanzelfsprekend niet met deze organisaties identificeren kan, omdat haar taak die der verkondiging en niet die der openbare orde is, zo zal zij toch moeten bedenken, dat zij zelf heden tactisch juist met ieder waarachtig Woord, dat zij verkondigt, op de bodem der z.g. illegaliteit staat, daarom zal zij er zich wel voor hoeden, ter wille van één of ander eigen voordeel, tegenover zulke organisaties een zekere afstand te bewaren. De zaak van deze organisaties is eveneens de zaak der kerk, zoals dit ook van de zaak van het Huis van Oranje gezegd kan worden.

Vraag 4: Bestaat er (in verband met de verplichte strijd voor de recht staat en tegen de rovers(hol) staat een bijzondere opvatting van het Goddelijke gebod de waarheid te spreken?

Antwoord: (Met voorzichtigheid en bedachtzaamheid, maar onversaagd) Ja!

Dit gebod mag niet terzijde geschoven en gebroken worden. “Gij zult geen vals getuigenis spreken!” Men mag niet ( ook niet met een beroep op de algemene menselijke zondigheid, ook niet hopend op de vergeving der zonden) tegen zijn geweten handelen. Wij mogen niet liegen! Maar wat is dat, de waarheid spreken en dus niet liegen? Waarheid is uitsluitend God in de openbaring van Zijn Wil, niet een buten deze openbaring in zich zelf vaststaande objectieve stand-van-zaken als zodanig. Aan God en aan God alléén zijn wij door Gods gebod onderworpen! Het aan ons mensen opgelegde gebod de waarheid te spreken, is dus het metterdaad belijden van Gods geopenbaarde wil.

Wie nu, op grond van de in de Heilige Schrift geopenbaarde wil Gods, in zijn geweten geboden is zijn daadwerkelijk belijden daaromtrent te beleven in de vorm van zijn deelneming aan de strijd tot herstel van de rechtstoestand in Nederland, die kan slechts dan de waarheid spreken, wanneer hij ook met zijn woord in deze strijd staat. Of het overeen komt met een bepaalde objectieve stand van zaken is in verband met dit principe een vraag van de tweede rang. Hij is zijn naaste onder alle omstandigheden de waarheid schuldig, maar hij kan die waarheid slechts zeggen, zoals hem dit in en door deze strijd opgelegd is. Hij zou onder alle omstandigheden dan liegen, wanneer hij niet, ook met zijn woord, deze strijd streed. Het moet niet, maar dan kan betekenen, dat hij, door een niet met de objectieve stand van zaken overeenkomende uitspraak, te doen, de waarheid spreekt, terwijl hij, indien het wel met de objectieve stand van zaken overeenkwam, zou liegen. Niet het doel, wel echter de gehoorzaamheid jegens de erkende wil van God heiligt elk middel, terwijl de ongehoorzaamheid aan deze wil eveneens ieder middel (ook dat zogenaamde “waarheid” spreken) ontheiligen zou en tot zonde maken. De moraal van de aartsvaders, die in de Heilige Schrift met geen woord afgekeurd wordt, was juist op dit punt zeker geen “minderwaardige” , maar in ’t geheel der heilsgeschiedenis de rechte en dus enig mogelijk moraal.

De bijzondere opvatting van dit gebod Gods, die in verband met deze strijd noodzakelijk is, bestaat dus niettemin uitsluitend in de erkenning, dat het gebod Gods in deze zowel als in iedere zaak concreet gebod is, hetwelk concrete gehoorzaamheid eist, dat het niet los te maken is van de levende persoon van onzen Goddelijken Gebieder en dat het niet anders te vervullen is dan in een levende betrekking van den mens tot deze Goddelijke Persoon. De uitspraak Ama et fac quod vis! Is dubbelzinnig (Heb lief en doe wat ge wilt). De uitspraak Crede et fac quod debes (geloof en doe wat ge meent) is slechts voor één uitlegging vatbaar.

En wie hier al te gauw van Jezuïetisme spreekt, die behoort zich af te vragen of hij dat tegenover de waarheid verantwoorden kan.

terug naar het begin

Vraag 5. Kan een groep kerkleden haar meningen en eisen, die verder reiken dan de uitspraken van de officiële kerkelijke leiding, publiceren zonder gevaar voor een schisma?

Antwoord: Ja! Van de officiële kerkelijke instanties zijn over de hele wereld voor en na (in het beste geval!) slechts halfware, slappe en slechts ten dele bindende beslissingen te verwachten, omdat zij ook zonder boze bedoelingen, in zekere mate noodgedwongen, niet alleen aan het Evangelie, maar ook aan haar reglementen en financiën, aan de uitwendige eenheid en instandhouding der kerk, haar betrekkingen tot de staatsmacht e.d. plegen te denken.

De kerk zou te beklagen zijn, wanneer er niet naast hen, die van ambtswege met de leiding belast zijn, altijd ook nog een vrije voorhoede was, die zonder direct met hen te breken, de verantwoordelijkheid op zich neemt, de zelfstandig onderzochte kerkelijke vraagstukken tegenover de ganse gemeente in dat principiële licht te stellen, dat aan de besluiten van de officiële kerkeraden en synodes pleegt te ontbreken.

Aangezien de regering der Christelijke kerk een zaak van de gehele Christelijke gemeente is en als zodanig ook telkens weer zichtbaar worden moet, mag en zal de geroepen kerkelijke autoriteiten, met alle respect voor hun ambt, de controle en een zekere concurrentie door activiteit van zulke vrije groepen niet onthouden worden.

Schismatiek kan deze activiteit niet worden, wanneer en voor zolang zij harerzijds ernstig op de innerlijke eenheid en het behoud der kerk gericht is.

Dit – aldus besloot na de beantwoording dezer laatste vraag prof. Karl Barth zijn “Brief aan de Nederlandse Christenen” – dit ter beantwoording van uw vragen, die mij ter kennis kwamen. Ik wilde wel, dat zij niet slechts het karakter van een persoonlijk standpunt had, omdat hetgeen wij voor u zouden wensen, ongetwijfeld de broederlijke raad van andere kerken en niet slechts van een enkeling ware. Ik kon echter zelfs niet met mijn naaste vrienden overleg plegen, zodat ik u hier op zijn minst de uitspraak van een groep kon bieden. Wil mij daarom als enkeling en als noodhulp aanhoren! Toch geloof ik u wel de verzekering te kunnen geven, dat ik u niet slechts naar mijn eigen inzichten heb geschreven, maar ook in de geest, waardoor hier velen bewogen zijn, van hen, die Christen willen zijn, maar ook van hen, die buiten de bewust theologische kerkelijke kringen, met meer of minder oordeel en beslistheid weten wat thans op het spel staat. Er is hier en er is in alle landen, binnen en buiten de kerk, een gemeenschap van hoop en van moed. Ik meen de kerk van Jezus Christus niet te verloochenen maar te belijden, wanneer ik u thans ook ten teken van deze wijdere gemeenschap groet met de wens en de bede, dat ook de aardse tijdelijke hoop en de menselijke politieke moed, zoals gij die tot nu toe getoond hebt, niet slechts behouden blijven, maar toenemen!

Het zou zonderling zijn, wanneer wij Christenen ons daarin door andere lieten overtreffen, wijl wij hun juist omgekeerd daarin ver en ver de baas moeten zijn. Hebben niet juist wij Christenen allereerst de belofte van deze hoop en van deze moed? Hebben wij daarvoor niet oneindig veel betere gronden dan alle anderen? Wie weet of het noodzakelijke herstel van de wereldlijke orde niet juist daarom zo schrikkelijk langzaam vordert, omdat wij Christenen het louterende, verwarmende en verterende vuur, dat allang branden kon en branden moest, niet de ruimte gunnen, die ht juist en allereerst in ons hart en geweten moest hebben?

_________________________________________________________________________________

(In de Waagschaal, jaargang 1, nr, 1,2,3. 6 oktober 1945, 13 oktober 1945, 20 oktober 1945)

Pagina's: 1 2