Iets over Barth

logo

Over Karl Barh schreef Dr. J. J. Buskes een boekje in de reeks van Kruseman : „Kopstukken uit de twintigste eeuw”. Nauwelijks is een, dergelijk geschrift van zijn hand verschenen n.l. over Martin Luther King, of hij laat een ander verschijnen, van gelijke omvang en eveneens vol betrouwbare informatie en aanstekelijke details. Als men in aanmerking neemt om welke gigantisch-geniale figuur het ditmaal ging, moet men zich verwonderen dat hij ook dit keer het heeft klaargespeeld, een leesbaar, boeiend en (voor oudere medegenoten en krijgsmakkers) ook ontroe­rend geschrift te brengen.

Het denkwerk van Barth, de theoloog beslaat in dit boekje slechts 9 blz. Dat lijkt dwaas, als dit werkelijk, zoals de schrijver zelf zegt, „het levenswerk” moet heten. Nu, het is jammer, maar men kan dit in een populair geschrift niet meer brengen, in welke extrac­ten, doseringen en verdunningen ook. Buskes heeft zich ertoe beperkt, enkele lijnen aan te geven, meer in het stichtelijke getrokken, maar die toch zeer zuiver naar de strekking van „Moby Dick” verwijzen; daar­bij gesteund door enkele welgekozen citaten over de K.D. b.v. dit van Gollwitzer: „De levensechtheid van deze dogmatiek is mede te danken aan het feit, dat ze geen theoretische uiteenzetting is . . ., maar het bericht van een geschiedenis … zij lost zich op in een vertel­ling, een commentariërende, ontvouwende en verkla­rende vertelling van de geschiedenis der wereld, waarin wij allen voorkomen, die zich tegelijk in de ene geschiedenis van Jezus Christus voltrekt. . .” „Het is de geschiedenis van de oorlog, die de wereld voert met haar Heer, in hoogmoed begonnen, in schuldig mis­verstand gevoerd, in dwaze en vertwijfelde trots vol­gehouden. En het is de geschiedenis van Gods overwin­ning, de geschiedenis, waarin God zich in zijn heils-daden openbaart als degene, die in vrijheid zijn wereld liefheeft. Omdat Barth dit alles niet als leer uiteenzet, maar als geschiedenis vertelt, daarom raken alle traditionele begrippen van de dogmatiek in bewe­ging” … (P. 28).

Intussen heeft Buskes een betere weg gezien, om het geestelijk profiel van Barth te tekenen; hij vertelt een­voudig hoe het gegaan is, hoe deze wijze burger-staats­man in het verborgene en aan het front van de publi­citeit als „theoloog-in-verzet” op de knooppunten van onze europese, geestelijke en politieke verwikkelingen, het rechte zicht heeft gehad; hoe hij de vrees en de hoop van het ogenblik heeft ondergaan, ver vóór de kerk en de burgerij het zagen aankomen, hoe hij in eenzaamheid een voorbeeld heeft gesteld van denken-met-de-handen en in de doorbraak naar een andere, radicaal-nieuwe visie ons is voorgegaan. En terecht meent Buskes, dat men daaruit (althans ten dele) B.’s leer kan afleiden en verstaan, of tenminste zijn kerke­lijke en politieke keuze, bij de wendingen in zijn leven kan begrijpen. Omdat Buskes zelf zo intens heeft mee­geleefd met die wendingen, en zo snel het wezenlijke heeft begrepen van de gevaren die ons bedreigden sinds het opwaken van het moderne heidendom, omdat hij zo open stond voor het „richtingwijzende” (dit in onderscheiding van het „systematische” vgl. p. 44) en zo impressionabel is en blijft ,(teken van zijn onbezweken kracht, van zijn jeugd) heeft hij in dit boekje een verhaal kunnen ophangen van Barth’s activiteit, kerkelijk, internationaal, oecumenisch als een onwille­keurige leider, dat velen zal boeien, dat anderen zal verrassen, een verhaal, waarvan nu de meesten zullen zeggen: „vaat heeft hij gelijk gehad in elke crisisbeslis­sing en de kansen gewezen, maar ik denk, dat sommi­gen nu misschien ook zullen ontdekken: maar het gelijk is geboren uit de besliste ommezwaai van zijn theologie, tegenover alle voorgaande, oorspronkelijk.

Achtereenvolgens gaat het over de crisis van het libe­raal relativisme, penibel als een dominee in de prak­tijk komt; het gaat dan al spoedig over de breuk met de grote moderne vaderen; de aanleiding daartoe werd het manifest van 93 leidende intellectuelen, waar­onder ook die vrome, vroede vaderen, vóór de politiek van Wilhelm II en de oorlog van 1914. Het gaat dan al spoedig hierom, de Bijbel te lezen, alsof hij voor het eerst ergens openviel, bv. bij Paulus, het gaat erom de Romeinenbrief te verstaan (wat is verstaan?) Dat kan men samen de „eerste” crisis, maar ook de eerste kairos noemen. Dan komt in de dynamische lijn daar­van: de Kerkstrijd in Duitsland, die door deze die-hard en minstreel temidden van de grootste verwarrin­gen, verleidingen, camouflages, terreur, in 1934 (Bar-men) in een goede baan kon worden gebracht. Het hameren op de onmogelijkheid, „openbaringen” in volk en ras, leider en machtsapparaat te erkennen, samen met de onmogelijkheid anders dan in verruk­king te spreken over de éne openbaring in Jezus Christus, door de belijdenis van Barmen uitgespro­ken, heeft het sein gegeven naar Engeland (Oxford-conferentie, 1937) en tegenseinen opgeroepen. Ik houd het voor zeker, dat zonder Barmen de veront­waardiging over de nazi’s toch in de andere kerken zich in het nationale en humane zou hebben verlopen, zonder de tekenen van de antichrist te ontdekken. Buskes wijst nog eens op de „Gifford-lectures” (1937) en het daar gesmede begrip: „de politieke dienst aan God”, een notie die ook staat achter de beruchte brief aan Hromadka, over de tsjechische soldaat, die als hij valt, ook voor de kerk van Christus valt. Al verder gaat het over de raadgevingen aan het verzet in Noor­wegen en Nederland, en over de bemoedigende brie­ven naar Frankrijk, Engeland en Amerika. Maar bij Buskes ligt ook een bijzonder accent (dat zo vaak vergeten wordt) op Barth’s onmiddellijke na de oorlog aangegane pleiten voor het duitse volk in zijn nood. „Wie können die Deutschen gesund werden?” (1945) — zelfs dat is hem door de leidende figuren in Germanje, zelfs (of juist) door de theologen niet in dank afgenomen; een zwitser bemoeie zich niet met onze zaken en een vlakke gereformeerde, die het on-peilbaar-diepzinnige lutherdom toch niet kan ver­staan, kome ons niet met theologische praatjes aan boord — ’t is toch allemaal het utiele, morele, door het humanisme karakterloos-geworden „Westen”! — Zulke geluiden hoorde men zelfs na de grote katastrophe van de nederlaag.

Dan verder komt de houding tegenover het commu­nisme ter sprake; Barth staat anders tegenover de communisten dan tegenover de nazi’s en heeft zich door de burgerij niet in de consequentie laten drijven: „ook dit is immers een totaalstaat, dus verhef uw stem!”

Integendeel: hij zegt dat deze hetze tegen de commu­nisten een erfenis is van de verdwenen dictatoren! Dat in te zien, was van wereldhistorisch belang en de ontspannen vorm van kritiek op het „Oosten” was evenzeer theologisch als praktisch verantwoord en zette zich af in thesen van eenvoudige maar geldige (en ook opportune) politieke levenswijsheid. Het boekje handelt nog over de herbewapening van Duitsland door de Geallieerden en Barth’s verzet daartegen, later nog verhevigd met het oog op een dreigende atoomoorlog; de mensen moeten in opstand komen, als zij die de publieke macht en het publieke woord hanteren, zich laten meeslepen in deze waan­zin.

Nog handelt Buskes over Karl Barth achter de scher­men van de wordende Oecumenische Beweging; en ook het eerste echte moderne controvers-theologische gesprek met Rome in 1927 te Munster komt ter spra­ke. In dit verband spreekt hij over de ontdekking van de dialectische theologie in de seminaries en kloosters en de waardevolle wetenschappelijke introductie van kranige jongere R.K. theologen. Tenslotte is een hoofdstuk gewijd aan het verloop van de moderne theologie in het spoor van Bultmann. En dan komt de „uitleiding”, over B.’s liefde voor Mozart en het niet-meer preken dan in de „Strafanstalt” te Basel.

Het kan best zijn, dat ik met dit stukje de insiders onder de lezers van ons blad heb verveeld (of zelfs beledigd), want kennelijk is het voor hen, denken ze allicht — overbodig. Het boekje bedoelt inderdaad een wijder kring te bereiken met informatie over één der „kopstukken van de 20e eeuw” (zoals deze reeks monographieën heet). Maar het is zo gedaan, dat het nauwkeurig en levendig verslag uitbrengt van een geschiedenis, die een moment is van ons aller voor­geschiedenis. En dat is een hele prestatie! In 1950 heb ik een en ander geschreven over a) de Los-van-Barth beweging b) Godgeleerde samenbinding c) In het jaar 2000: „terug tot Barth”. Ernst Wolf en andere ingewijden hebben mij gezegd: we hoeven niet zo lang te wachten, de Barth-renaissance is in volle gang; en ze noemen de symptomen! Dat ik persoonlijk daaraan niet geloof (om redenen die ik hier niet kan ontvouwen), is geen reden om een poging, om ons al­thans te binnen te brengen waarover het ging (en gaat) niet met dankbaarheid, zij het een met weemoed gemengde, hartelijk te begroeten. In die geest dank ik hier Buskes voor zijn uitnemend, in onze situatie van automatisch geheugenverlies zo welkome boekje.

K. H. MISKOTTE

In de Waagschaal, jaargang 21, 11 december 1965