Moed om op te staan
MOED OM OP TE STAAN – JUDITH HERZBERG
Moed
De nacht heeft mij weer van mijn apropos gebracht
langzaam loopt de ochtend vol
met woorden die ik zeker weet
dat iets betekenden, maar wat?
gisteren iets betekenden.
Lopen is op voeten balanceren,
op straat zie ik warme wezens
die ook de onbegrijpelijke moed
hebben gehad om op te staan
in plaats van niet.
Nooit is iemand zeker van iets,
te worden geliefd, te worden verlaten
alles kan en alles mag
alles wisselt elkaar af.
Nu weet ik weer wat ik zeggen wou:
zolang het niet te ongelukkig maakt
is het een leuk gevoel. Maar eigenlijk
zijn wij zacht als Turkish Delight
in een blik met spijkers.
Bij Judith Herzberg is, getuige ‘Moed’ uit haar bundel Zeepost, moed verrassend alledaags. Niet iets ingewikkelds of heldhaftigs, niks groots en meeslepends, maar gewoon ‘s morgens je bed uitkomen en aan de dag beginnen. Dat noemt zij al moedig. Dat is leuk om te lezen. Want opstaan, dat doen wij ook, zo ongeveer elke dag. Opgewekt of met tegenzin, fluitend of met veel geknor, vroeger of later – we komen eruit. Opstaan is zo gewoon dat we er nauwelijks bij stilstaan. Niks bijzonders eigenlijk.
Maar Herzberg beschrijft geen vanzelfsprekende routine. Ze heeft het over onbegrijpelijke moed. Een gewone, alledaagse bezigheid wordt iets groots, iets heldhaftigs. En dat kan het ook zijn. Wie flink geopereerd werd, weet dat douchen daarna een enorme onderneming is. Mensen met een burn-out vertellen dat het loopje naar de bakker voelt als een langeafstandswandeling. En wie van dichtbij een depressie heeft meegemaakt, weet dat je bed uitkomen een bijna bovenmenselijke prestatie kan zijn. Opstaan, douchen, wandelen – die gewone dingen kunnen heel groot worden. Er is moed voor nodig.
In dit gedicht staat iemand wankel op haar benen. Alles is anders geworden, er is iets gekanteld. Vanzelfsprekendheden zijn verdwenen, de zin is zoek: woorden die ik zeker weet dat iets betekenden, maar wat? gisteren iets betekenden. Aangeslagen komt ze uit de nacht. Het perspectief is veranderd. Lopen is op voeten balanceren en daar heb je al je aandacht bij nodig. Grote concentratie. Ze kan heel helder zien. En ze ziet op straat de warme wezens die ook de onbegrijpelijke moed hebben gehad om op te staan in plaats van niet. Mensen die op haar lijken, met wie ze zich verbonden voelt.
Mensen zijn warm en zacht en kwetsbaar en eindig. Meestal doen we alsof dat niet zo is. We zwaaien ’s morgens onze kinderen uit alsof er geen vrachtwagens bestaan met dode hoeken. ’s Middags maken we plannen voor de zomervakantie alsof er geen cellen in ons lijf zitten die plotseling woest kunnen gaan delen. ’s Avonds mopperen we over rondslingerende was alsof het nooit gebeurt dat iemand niet meer wakker wordt. Anders heb je geen leven.
Maar eigenlijk zijn wij zacht als Turkisch Delight in een blik met spijkers. En een ander leven hebben we niet. Zolang het niet te ongelukkig maakt, is het een leuk gevoel. Dan zitten we midden in dat blik en zwaaien onze kinderen uit, maken vakantieplannen of mopperen over rondslingerende was. Soms lukt het een hele tijd om geluk te hebben. Het is fijn als de dingen vanzelfsprekend zijn. Niemand wil graag spijkers in zijn vlees.
Aangeslagen komt hij uit de nacht. Het perspectief is veranderd. Alles is anders, alles is gekanteld.
Lopen is op voeten balanceren, zeker als daar een spijker in zit. Hij kan heel helder zien. Hij ziet mensen die op hem lijken, met wie hij zich verbonden voelt: warme wezens die net als hij de onbegrijpelijke moed hebben gehad om op te staan. Die mensen zijn wij.
Abeltje Hoogenkamp
Auteur is stadspredikant van de Protestantse Gemeente in Amsterdam