In de stemming komen

logoIdW

IN DE STEMMING KOMEN

Het belang van Kierkegaards opbouwende toespraken ten opzichte van zijn filosofische geschriften

In de bijdrage Kierkegaards ‘Opbouwende toespraken’ in de aprileditie van In de Waagschaal die in het teken staat van de 200e verjaardag van Kierkegaard wijst Willem Maarten Dekker op de status van de ‘Opbyggelige Taler’. Vanuit de geesteswetenschappen vormen deze toespraken een ondergeschoven kindje in vergelijking met de filosofische geschriften die veelal het bronmateriaal vormen waarop boeken, conferentiepapers en lezingen zijn gebaseerd. Voor theologen bieden deze toespraken op het kruispunt van de systematische theologie en de praktische theologie nog braakliggend terrein. Op deze plaats wil ik een poging wagen het belang voor geesteswetenschappers, onder wie liturgisch theologen, van dit deel van Kierkegaards corpus voor het voetlicht te brengen. Hoewel het om redenen van nuance een apart onderzoek zou vergen in welke opzichten het Duitse, Deense en Nederlandse Lutheranisme van elkaar verschillen, wend ik me allereerst ‘in algemene zin’ tot de Lutherse liturgie.

Een Luthers concept van liturgie kenmerkt zich door zang en viering. Dat valt te begrijpen tegen de achtergrond van het onderscheid tussen ‘wet’ en ‘evangelie’. Luther lijkt ‘wet’ op te vatten als de plaats van het gestolde woord waar de vonken van de geest niet meer schitteren. Hij snelt naar ‘evangelie’ als het panta rhei van geloof waar nog veel mogelijk is. Luthers ‘evangelie’ is de pionier die onbetreden paden verkent en eerst de beweging van de liturgie nodig heeft voor het ‘vaststellen’ van een geloofsinhoud. In de geschiedenis van het vroege christendom is dit primaat van de liturgie ten opzichte van de systematische theologie in de kerk tot uitdrukking gebracht in het adagium ‘lex orandi, lex credendi’. In het oeuvre van de Lutheraan Kierkegaard is een vergelijkbare verhouding van methodische volgorde zichtbaar. Als filosoof stelt zijn pseudoniem Johannes Climacus zichzelf vragen die hij via de weg van logica en argumentatieleer probeert te beantwoorden. Als theoloog huldigt het pseudoniem Anti-Climacus opvattingen die pas op ‘begrip’ kunnen rekenen in wat ik zal dopen de ‘liturgische epistemologie’. Ondanks dat bepaalde vraagstukken binnen de systematische theologie thuishoren, verlaat Kierkegaard zich in zijn latere werk vooral op de homiletiek en de liturgiek als praktisch theologische disciplines die geschikt zijn aangezwengelde systematisch theologische problemata alsnog ‘op te lossen’. In zijn opbouwende toespraken spreekt hij als een ‘stichtelijke predikant’ en leidt hij de hoorder tot een verstaan waar het begripsvermogen van de geesteswetenschapper door zijn ‘professionele distantie’ niet toe reikt.

In de Nederlandse liturgiewetenschap ligt de afgelopen twee decennia de nadruk op cultureel-antropologische benaderingen van symbolen en rituelen. Ook heeft de wereld van het theater invloed uitgeoefend op de wijze waarop de liturg en liturgische handelingen worden gezien. De voorganger is een performer en de inhoud van zijn voordracht, de manier waarop hij optreedt, de plaats waarop hij zijn podiumkunst uitvoert en zijn rol vormen facetten die mede bepalen hoe de hoorder betekenis verleent aan de gesproken woorden en symboolgeladen handelingen. Aan de grens gekomen van het weten, bedient Kierkegaard zich in zijn homiletiek van een breed scala aan schrijfstijlen waarin hij stemmingen en sferen als troost en feestelijkheid evoceert met als doel de lezer over een streep te trekken. De vraag is waarom en onder welke condities een liturgisch en homiletisch discours zich beter leent om in de stemming te komen en ‘religieuze kennis’ te verwerven dan een filosofisch betoog of een dogmatische verhandeling. Deze bijdrage poogt op die vraag een antwoord te geven door naar ‘de historische situatie’ van Kierkegaard te kijken en hem te profileren als romanticus. Kierkegaards romantische stijl in het cultiveren van ‘moods’ is gericht aan het adres van representanten van de Verlichting die met het kind – dogmata’s en mythen – ook het badwater van haar hermeneutische functie hebben weggegooid.

De Verlichting wordt beschouwd als het vertrekpunt voor de moderniteit, rationalisme en secularisme en als een stroming die een vorm van liberalisme inluidde die conflicteert met religieus geloof. Exponenten van deze beweging stonden vijandig tegenover religie vanwege haar obscurantisme en de irrationaliteit die ermee gepaard gaat. De bedenking jegens de orthodoxie betrof met name de vorm van analogieën uit de jurisdictie die in de Middeleeuwen en tijdens de Reformatie op doctrines werden toegepast. Deze weergave van de Verlichting vormt er de standaard gerecipieerde versie van. Kierkegaard problematiseert die dualistische uitleg door een derde positie te belichamen. Die derde positie is resistent tegen de kritiek van de Verlichting: klassieke formuleringen, obscuurheid en irrationaliteit raken zijn interpretatie en uitwerking van christelijke concepten niet. In zijn systematisch theologische geschriften engageert hij zich met dogmatische vraagstukken waarin hij orthodoxe constructies weerspreekt. Tegelijkertijd is hij niet een ‘Verlichtingstheoloog’ in engere zin aangezien hij voor een alternatieve route kiest als het gaat om het behoud van bepaalde dogmata. De opbouwende toespraken zijn een voorbeeld van een dergelijke ‘alternatieve route’.

Terwijl Protestantse Verlichtingsdenkers overgeleverde dogmata ter discussie stellen en uiteindelijk verwerpen, houdt Kierkegaard ze in leven door middel van een eenheid van rede en ‘openbaring’ en ontwikkelt retorische strategieën en liturgische attitudes om alsnog een houdbare betekenis aan dogma’s toe te kennen. Dus, al is Kierkegaard ontevreden met een klassiek theologisch raamwerk en deelt hij in het bijzonder de moderne afwijzing van ecclesiastische invloeden met de Verlichting, hij accepteert de implicaties van de opkomst van de moderniteit voor de theologie niet volledig. In geval van de historisch-kritische bijbeluitleg bijvoorbeeld kan hij instemmen met het ‘verdampen’ van het historische karakter van bijbelse verhalen, maar zijn bezwaar is dat een mythische interpretatie het risico loopt een ‘existentiële werkelijkheid’ of ontologische antropologie te ontkennen. Dat bezwaar is ingebed in een bredere veranderde houding ten opzichte van verhalen uit de Hebreeuwse bijbel en haar stevige consolidatie in de Romantiek. In de romantische traditie nemen verhalen en mythen in het bijzonder een prominente plaats in omdat ze een menselijke conditie reflecteren. In die reflectie ligt ‘de kracht van het verhaal’. Waar de religieuze dimensie van het menselijk bestaan in Kierkegaards voorgaande geschriften scherp is afgegrensd van de professies van waaruit de diverse auteurs schrijven, combineert hij religie en individualiteit in de opbouwende toespraken. De Lutheraan in Kierkegaard die benauwd is dat clerici in steen gebeitelde geloofsuitspraken gaan archiveren, creëert vervolgens met hygge (comfort) een intieme sfeer waarin de verstaander tête-à-têtein het systematisch theologische bouwwerk thuisraakt.

Suzan ten Heuw

Drs. S. ten Heuw is aspirant predikant voor de Protestantse Kerk in Nederland

Bibliografie

Ankersmit, F.R., Sublime Historical Experience, Stanford 2005. Barnard, M. & P. Post, Ritueel bestek. Antropologische woorden van de liturgie, Zoetermeer 2001. Den Danske Folkekirke, Den Danske Salme Bog, København 1997. Sorkin, D., The Religious Enlightenment. Protestants, Jews, and Catholics from London to Vienna, Princeton 2008. Taylor, C., A Secular Age, Cambridge 2007. Zwanepol, K., De Evangelisch-Lutherse Kerk, Kampen 2002.