Het treurende ouderpaar van Käthe Kollwitz
I
Na het uitbreken van de oorlog in augustus 1914 meldt ook Peter Kollwitz zich als vrijwilliger aan. Oud: 18 jaar. Als zijn ouders op 24 oktober, twee weken na zijn vertrek, het eerste bericht van hem ontvangen, is hij al overleden. Hij sneuvelt als musketier in de nacht van 22 op 23 oktober bij de Duitse aanval op Diksmuide aan de IJzer.
Peter is de zoon van de in Berlijn wonende arts Karl Kollwitz en de grafisch kunstenares en latere beeldhouwster Käthe Kollwitz. Beiden zijn op dat moment de sociaal-democratie toegedaan, die bij monde van de SPD vóór de oor-logskredieten stemde. In 1919 zal Käthe op de USPD stemmen, de partij van Karl Liebknecht en Rosa Luxemburg, uit protest hiertegen afgesplitst. Ook Kollwitz ontwikkelt zich naar links en haar werk groeit na de oorlog uit tot een verscheurende aanklacht tegen de oorlog en onmenselijkheid. Vooral het ‘moeder-motief’ van haar latere beeldhouw-werken is ongekend indringend (Turm der Mütter, 1937; Grosse Muttergruppe, 1935-1937). Kollwitz is een van de miljoenen moeders die hun zoon in de grote oorlog zijn kwijtgeraakt. Haar oudste zoon Hans zou ze in de tweede grote oorlog verliezen, om op 22 april 1945 te sterven.
In de zomer van 2013 fietste ik vanaf Nieuwpoort stroomopwaarts langs de IJzer, die de meest Westelijke frontlijn vormde. In Diksmuide, met zijn beroemde toren hét bedevaartsoord voor de Eerste Wereldoorlog in België (en kweekplaats voor Vlaams nationalisme), vond ik bij de VVV een foldertje over de begraafplaats van Vladslo, een aantal kilometers verderop. Ik moet er in 1989 al zijn langsgefietst, zo zegt mijn kaart van destijds, maar ik wist toen niet dat daar een oorlogsbegraafplaats lag. Nu begreep ik dat er een beroemd beeldhouwwerk van Käthe Kollwitz stond. Ik kende haar als communistisch angehauchte kunstenares, maar pas door het zien van dit monument begreep ik hoezeer de dood van haar zoon aan haar later werk ten grondslag ligt. Al haar werk is, ook waar het strijdbaar aandoet, door intens verdriet, ja, haast verstarring getekend. Hoewel de wolken gevaarlijk samenpakten besloot ik tot een omweg van mijn tocht.
Zowel de geallieerden als de centralen begroeven hun doden een aantal kilometers achter het front waar het (relatief) rustig was. België ligt bezaaid met Duitsers, Fransen en vooral heel veel Engelsen (rondom Ieper). Toen de Duitsers zich in 1918 terugtrokken, lieten ze talloze kleine begraafplaatsen achter. In 1956 werden de meeste hiervan gesloten en vonden de (in totaal zo een 125.000) Duitse overschotten onderdak op vier grote begraafplaatsen, waarvan die bij Vladslo er één is.
Wie het toegangshuis doorgaat, komt in een soort van vierkante hof door een heg omgeven, midden in een bos. Een stil veld, met hier en daar een boom. Het oog valt op de grote hoeveelheid tegels in het gras, die het hele veld be-dekken. Op elke tegel staan twintig namen. Het moeten er een kleine 1300 zijn. Want hier liggen in de grond 25.638 soldaten.
Recht tegenover de ingang, aan de andere kant van het veld, staat het beeldhouwwerk van Käthe Kollwitz. Tot in 1932 heeft zij eraan gewerkt, voor de begraafplaats Roggeveld waar haar zoon toen begraven lag. In 1956 is het samen met Peter naar Vladslo verhuisd. Kollwitz heeft het uiteraard gemaakt voor Peters graf (het is ook nog steeds eigendom van de familie Kollwitz), maar door zijn grootte, kracht en centrale ligging is het vanzelf een monument geworden voor alle soldaten die hier begraven liggen. Het is geen piëta in een zijkapel. Het is ook geen stervende soldaat, de bajonet geheven. Het is het humane, verstilde gezicht van de oorlog waar je langs alle doden heen recht tegenoploopt zodra de kruitdamp opgetrokken is: een ouderpaar, in intens verdriet gevangen, die – als eertijds de engelen op al die tomben – samen de wacht lijken te houden bij hun zoon. En je weet eigenlijk niet wat aangrijpender is: het gedeelde verdriet om hun gesneuvelde zoon, of het feit dat ze in dit verdriet voor elkaar afgesloten zijn en, zo lijkt het, juist helemaal niets delen kunnen.
Hij, op de knieën, een hoekig hoofd dat voor zich uitstaart, de rug gerecht, de armen ter bescherming om zich heen geslagen. Zij, knielend, met gebogen hoofd, een kleed of mantel om heel haar lichaam heengeslagen, met nog meer dan hij elk leven in zichzelf teruggenomen. Alsof Europa, met zijn besef van het ‘humanum’, dit humanum in zichzelf heeft teruggelegd.
Zo wachten die beiden tesamen vanuit de verte de bezoeker op.
II
Uit het boekje Käthe Kollwitz, Bekenntnisse (Berlin, Reclam 1980) geef ik nog een aantal (met name dag-boek-)fragmenten in vertaling die iets van de ‘Werdegang’ van Kollwitz duidelijk maken.
13 augustus 1914
De mannen die de oorlog ingaan laten meestal vrouw en kinderen achter. Hun hart is gedeeld. De jongens zijn in hun hart ongedeeld. Zij geven zich onder gejuich, zij geven zich als pure vlam zonder slakken, die recht ten hemel stijgt. (..) Hen op deze avond te zien doet mij pijn en ik vind het wonder-wonderschoon.
17 augustus 1914
Ik zit ’s avonds aan Peters bed en hij wil dat ik voorlees uit Zarathustra over de oorlog.
5 oktober 1914
Afscheidsbrief aan Peter. Alsof zijn navelstreng nog eens doorgesneden wordt. De eerste keer ten leven, nu ten dode.
6 februari 1915
Steeds dezelfde droom: hij zou er nog zijn, er zou nog een mogelijkheid zijn dat hij leeft en terug zou keren, en dan al in de droom het besef: hij is dood.
6 oktober 1915
Inmiddels ben ook ik zover dat ik in de oorlog slechts de misdadige waanzin zie. Maar als ik dan aan Peter denk, voel ik ook weer dat andere. Wie niet heeft meegemaakt wat wij hebben meegemaakt, en met ons aldegenen die een jaar geleden hun kind prijsgaven, kan in de oorlog alleen het negatieve zien. Wij weten meer.
11 oktober 1916
De vreselijke onzin dat de Europese jeugd tegen elkaar tekeergaat. Wanneer ik meen overtuigd te zijn van de onzin van de oorlog, dan vraag ik me weer af, naar welke wet de mensen moeten leven. Zeker niet om het grootst mogelijke geluk te bereiken. Het zal altijd zo blijven dat het leven moet worden gesteld in dienst van een idee. Maar wat is er in dit geval uit voortgekomen? Peter, Erik, Richard, allen stelden hun leven onder de idee van vaderlandsliefde. Hetzelfde deden de Engelse, de Russische, de Franse jongens. (..) En Europa, heel Europa, offert nog steeds als Rome het mooiste en meest kostbare, maar niemand die dit offer beloont.
22 april 1917, uit een brief aan zoon Hans
Het komt mij voor dat achter alle weeën die de wereld nu doormaakt, zich toch al een nieuwe schepping aankondigt. En het miljoenenvoudig vergoten bloed, het is vergoten om de mensheid op een hoger peil te brengen dan waar ze stond. Dat is mijn politiseren, jongen, het komt uit bij het geloof.
November 1922
Op dodengedenkdag waren Karl en ik samen in de rijksdagviering voor de gevallenen van de wereldoorlog. Op zulke momenten, wanneer ik weet mee te werken in een internationale gemeenschap tegen de oorlog, heb ik een warm, doorstromend en bevredigend gevoel. Zuivere kunst, in de zin van bijvoorbeeld Schmidt-Rothluff, is de mijne zeker niet. Maar wel kunst. Ieder werkt zoals hij kan. Ik sta erachter dat mijn kunst doelen heeft. Ik wil werkzaam zijn in deze tijd, waarin de mensen zo radeloos en hulpbehoevend zijn.
22 april 1931
Vandaag is de tentoonstelling geopend waarin ik de beide figuren – vader en moeder – toon. (..) In de herfst – Peter – breng ik ze naar jou.
Op 28 juli 1932 is het monument daadwerkelijk geplaatst.
Wessel ten Boom