Het spel der kinderen Gods
ER WORDT IN DEZE weken, nu Karl Barth op 10 mei 1956 de leeftijd van 70 jaren bereikt, heel wat geschreven over de betekenis van deze grootmeester in het theologische denken voor Kerk en theologie. Daar is dan ook alle reden toe. Zoals Schleiermacher de theologie van de 19de eeuw heeft beheerst, zo beheerst Barth de theologie van de 20ste eeuw. Men kan over geen enkel theologisch onderwerp meer schrijven zonder hem ergens te ontmoeten. Maar dat alles weten de lezers van dit blad wel. In zekere zin is de inhoud van „In de Waagschaal” elke week opnieuw een poging om op elk levensgebied duidelijk te maken tot welke consequenties het theologisch denken van Barth leidt. Ik behoef voor déze lezerskring de Römerbrief niet in herinnering te roepen en niet te vertellen over het gigantische werk der Kirchliche Dogmatik. De lezers zouden mij in dat geval toeroepen: Zwijg gij stil, dat weten wij ook wel en reeds lang! En toch moet er nu ook in „In de Waagschaal” opzettelijk over Barth geschreven worden. In alle andere nummers is hij de stille achtergrond van het meeste, dat in dit blad geschreven wordt, maar nu moet hijzelf op de voorgrond komen. Een ogenblik heb ik erover gedacht toch maar weer lyrisch te gaan schrijven over deze kerkvader der 20ste eeuw en nog weer eens te vertellen hoe door zijn theologie mij de vreugde en de vrijmoedigheid gewerd om te preken en dienaar des goddelijken Woords te zijn. Maar is Barth dan alléén de grote dogmaticus? Zijn wij dan alleen met hem verbonden, omdat hij ons bevrijdende theologische uitzichten en inzichten heeft geschonken? Zijn wij dan alléén dankbaar voor de Römerbrief en de tien delen van de Kirchliche Dogmatik? Is er niet ook nog iets anders, dat ons aan Barth verbindt en dat allen, die hem van naderbij kennen met zoveel liefde en verering over de meester doet spreken? Barth heeft niet alleen de dogmatiek vernieuwd en de dogmatische belangstelling doen herleven. Hij heeft bovendien, stellig vanuit de dogmatiek, onze ogen weer geopend voor hetgeen buiten de Kerk en de theologie geschiedt. Barth heeft ons getuige gemaakt van een nieuw gesprek met de philosophie. Hij heeft theologisch licht doen schijnen op het gebied van de geschiedenis, en, last not least, heeft hij op een verrassende wijze voor ons gesproken over de theologische plaats van de kunst. In dit alles is hij ongetwijfeld de grote dogmaticus.
Maar niet als zodanig zou ik hem in dit artikel willen eren (dat zal wel op uiterst deskundige wijze geschieden in het 1000 bladzijden tellende Festschrift, dat wij binnenkort hopen te bezitten), veeleer als de levende mens, die staat middenin onze bewogen tijd, op velerlei wijze verbonden met onze westerse wetenschap, cultuur en kunst. Barth heeft ons voorgeleefd hoe een theoloog met een theologie, die op eigen benen staat en niet afhankelijk is van de philosophie, tóch niet leeft in een ghetto, tóch niet leeft achter een Chinese muur, maar midden in het leven en de cultuur staat. Ongetwijfeld critisch, maar toch ook zo kinderlijk dankbaar, omdat hij overal de sporen mag herkennen van het Heilandswerk van Jezus Christus. Dankbaarheid moge ons vervullen, dat God in deze eeuw aan Kerk en theologie deze méns heeft willen schenken, met zijn vriendelijkheid, zijn eenvoud, zijn menselijke hartelijkheid, zijn humor, zijn moed en zijn onwrikbaarheid. Het moet niet alles theologie zijn wat de klok slaat in alle artikelen, die over Barth in deze dagen geschreven worden. Mag ik proberen wat variatie in het Barth-menu te brengen en een niet helemaal theologisch en tóch theologisch hors-d’oeuvre op te dienen?
IK ZAL WEL niet behoeven te verzekeren, dat ik in alle boeken van Barth met vreugde lees, maar wél moet ik belijden, dat „Die protestantische Theologie im 19. Jahrhundert” mij het liefst is. O stellig, ook in dat boek is Barth geheel en al bij de „Sache”, maar tegelijkertijd ontvangen wij hier op indrukwekkende wijze geschiedenis-onderwijs. Is het vooringenomenheid, als ik zeg, dat de Aufklarung en het absolutisme van de 18de eeuw mij nooit zo duidelijk geworden zijn als door de lectuur van dat boek? Het is toch wel jammer, dat de theologische opleiding ten onzent het vak „Theologiegeschichte” niet kent. Wat is dat een mooi vak! Tenminste als het zó beoefend wordt als Barth het in het genoemde boek doet: de theologen zetten in en verstaan door het kader van hun eigen tijd en dan die periode van de geschiedenis theologisch doorlicht! Barth is behalve dogmaticus ook een goed kenner van de geschiedenis, ja, van de kerkgeschiedenis, maar ook van de wereldgeschiedenis. En is de wereldgeschiedenis niet ook een stuk kerkgeschiedenis ?
IN DE TWEEDE plaats heeft Barth ons verkwikt en verrijkt door een intens gesprek met de philosophie. Hij heeft allereerst de theologie ónafhankelijk van de philosophie gemaakt. Door hem zijn wij ons als theologen weer voluit bewust geworden van de zelfstandigheid der theologische wetenschap. Wij theologiseren niet onder het patronaat der filosofie; de theologie heeft haar eigen object, haar eigen methode, haar eigen kennisweg. Maar deze moeizaam verworven onafhankelijkheid der theologie betekent voor Barth geen splendid isolation. Juist dóór die onafhankelijkheid is het gesprek tussen theologie en philosopie interessant geworden. Niet alleen voor de theologie, ook voor de philosophie. Het is gebleken, dat de philosophie een zelfstandige theologie méér respecteert dan een theologie, die niets durft te zeggen alvorens zeker te zijn van philosophische goedkeuring en autorisatie. De dikke delen van de Kirchliche Dogmatik hebben hun aantrekkelijkheid niet het minst juist in de kleine letters, in de Exkurse. Hebben wij niet alles met grote spanning in de verschillende delen van de K.D. de gesprekken var Barth o.a. met Descartes en diens methodische twijfel, met Leibniz en diens leer over de goedheid van de schepping, met Fichte, met Nietzsche, met Heidegger en zelfs met Sartre gelezen? O ja, wij kenden ook reeds eerder een gesprek van de dogmatiek met de verschillende philosophen. Maar dan was het eigenlijk geen gesprek. De theologie deed dan niet anders dan aan de philosophie vertellen, dat deze laatste vergeleken met het theologisch licht, eigenlijk niets anders was dan het dwaallicht van menselijke verblinding Stellig oefent het gesprek van Barth ook een critische functie. Toch is dat het enige niet. Ook de philosophie zoekt waarheid en is, dank zij Gods genade, niet zónder waarheid. Ook de theologie is op zichzelf beschouwd alleen maar philosophie. Alleen als zij gequalificéérd wordt, is zij eerst echte theo-logie. De theoloog staat tussen de philosophen als Mozes tussen de tovenaars: zij doen allen hetzelfde, zij hebben dezelfde kenmiddelen en dezelfde alleen maar menselijke logica. Hoe zou de theoloog ooit de solidariteit met de philosoof kunnen verbreken? De theologie van Barth heeft een echte ,,doorbraak” bewerkt. Ik stel mij voor dat in de komende jaren, dank zij de doorwerking van Barth’s denken, het gesprek met de philosophie, met het contemporaine denken, nog veel intenser zal worden, tot gewin en zegen voor beide gesprekspartners.
EERST NU KOM ik ertoe de titel van dit mijn artikel te honoreren. Barth heeft ons ook de mogelijkheid geschonken de kunst een legitieme plaats in het christelijke leven te verschaffen. Allen, die in een piëtistische traditie zijn groot geworden, weten bij ervaring welke moeilijkheden en spanning de liefde tot de kunst in het leven van de christen kan veroorzaken. Ik meen niet, dat wij alle piëtistische bezwaren met een breed Barthiaans gebaar terzijde mogen schuiven. Er zit in het piëtisme bijna altijd een legitiem bijbels element. Er kan naakt heidendom schuilen in de schoonheidscultus, en het dionysische element der kunst kan niet in een handomdraaien gekerstend, gedoopt en besneden worden. Barth heeft echter onze ogen geopend voor het eschatologische der kunst. Kunst is een stuk der dankbaarheid, in de taal van de Heidelberger te spreken. Neen, ik wil nu niet spreken over Barth’s laatste geschrift van dit jaar onder de titel „Wolfgang Amadeus Mozart 1756/1956″. Een stuk daarvan is vertaald opgenomen in dit blad. De meeste lezers zullen het geschrift van Barth wel gelezen hebben. De liefde van de meester voor Mozart is ons allen wel bekend. Liever dan uilen naar Athene dragen, roep ik enkele uitspraken over de kunst uit Barth’s ethiek, zoals hij die in het zomer-semester van 1928 heeft voorgedragen, in de herinnering. Dit dictaat is alleen gestencild uitgegeven indertijd. Als Barth toe is aan het stuk der voleinding, dus het vijfde en eschatologische deel van de Kirchliche Dogmatik, zullen deze beschouwingen van 1928 over de kunst ongetwijfeld een bredere uitwerking krijgen.
GOD BELOOFT ONS, dat wij Zijn kinderen mogen zijn. Kinderen: dat moeten wij zeker ook verstaan als kindertjes, Kindlein. Ook als wij als politici, als dogmatici, als paedagogen aan het werk zijn, zijn wij spelende Kindlein. Dat inzicht dient ertoe ons te houden in de noodwendige vreze des Heren en ons daarmede weer tot de záák te roepen. Ons doen is maar een voorlopig doen. God laat ons hier op aarde zo’n beetje spelen. Wij praeluderen hier op aarde een weinig op hetgeen God met ons wil in de eeuwigheid. Daarom is al ons doen hier op aarde in eschatologisch licht een spel. Wij kunnen niet grimmiger ernst maken met ons leven dan door bescheiden ermee genoegen te nemen, dat wij werkelijk alleen maar spelen kunnen.
OOK DE KUNST is spel. Naarmate de kunst echter spél is, is zij ook echter kunst. Kunst ligt niet in de lijn van het menselijke handelen als schepsel, ook niet in de lijn van het menselijke handelen als begenadigde zondaar. Kunst als zuiver spel heeft relatie tot de eschatologische verlossing.
In de kunst worden wij gesteld onder de belofte van Jes. 65 : 17. Werkelijke kunst is principieel futuristisch. De kunst komt wel steeds op de werkelijkheid terug, maar dan om die werkelijkheid nieuw te vormen, die werkelijkheid veranderd (l Cor. 15!) te laten zien, om de geschapen en verzoende werkelijkheid nu ook anticiperend als verloste werkelijkheid als in een visioen te demonstreren. De kunst speelt met de werkelijkheid. Maar het is een ernstig, een heilig spel. Kunst is een troostend teken van het komende Koninkrijk, de belofte van een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Kunst laat het zó-zijn der werkelijkheid niet gelden als een laatste woord. Kunst overtroeft de werkelijkheid. Zij overtroeft het menselijke spreken door de eschatologische mogelijkheid van de poëzie.
Toon en klank hebben de eschatologische mogelijkheid van het gezang, het lied. Kunst haalt het eigenlijke, en dat is tegelijk het laatste, naar voren en naar boven. De instrumentele muziek vormt de eschatologische mogelijkheid om naast de menselijke stem nu ook de stemmen van de ganse overige schepping te doen horen. De roman is een eschatologische mogelijkheid, als hier het eigenlijke en het laatste van het menselijke leven wordt uitgezegd. En dit spel der kunst is harde arbeid, harder naarmate beter wordt gespeeld.
Juist de kunst van de 18de eeuw was zuiver spel, daarom des te echtere eschatologische prediking. Vanaf Beethoven is de muziek niet meer zuiver spel. Vanaf Beethoven wil men de wereld der tonen niet meer uitsluitend om die wereld zélf, maar men wil andere dingen tot uitdrukking brengen. Is het niet een merkwaardige zaak, dat juist de eeuw der Aufklärung, onder orthodoxe theologen de meest gebrandmerkte eeuw, de meest zuivere eschatologische kunst heeft opgeleverd?
IK BREEK NODE af. Mijn artikel mag niet te lang worden. Barth heeft ons in de dogmatiek weer echt eschatologisch leren denken. Dat betekent in de dogmatiek, dat de eschatologie niet is een leer der laatste dingen op de lineaire lijn van de tijd. Het koninkrijk Gods is immers nabij gekomen. Jezus Christus is méér dan een historische persoonlijkheid. Hij, Het, kan elk ogenblik tot ons komen. Het gordijn, dat de nieuwe wereld van God voor onze ogen verbergt, is gedurende de 40 dagen tussen Pasen en Hemelvaart telkens een ogenblik terzijde geschoven, zodat apostelen zien konden.
Maar ook na Hemelvaart zijn wij niet zonder de goddelijke presentie. In Zijn genade geeft God ons in deze bedeling tussen Hemelvaart en wederkomst vertroostende tekenen van de nabijheid van het Koninkrijk. Kinderen Gods mogen voor Zijn aangezicht spelen. In de schepping van de kunstenaar, die wezenlijk herschepping is, openbaar-making van Gods goede schepping, profetie van de komende en nabijgekomen wereld, geeft God Zijn mensen-kinderen een wonderlijke vertroosting.
God blijft Zijn schepping trouw. Hij geeft ons de anticiperende glanzen van een nieuwe dageraad. Daarom zijn wij getroost en dankbaar.
Is dit een andere Barth? Neen, dit is dezelfde Barth, de Barth van de Römerbrief, van de Theologische Existenz heute, en van de Kirchliche Dogmatik. Het was mij een vreugde de menselijke en culturele relevantie van Barth’s theologische denken in deze eerste meidagen van 1956 onder de aandacht van de lezers van dit blad te brengen.
ONNODIG NU OOK nog te zeggen, dat dit artikel wil gelezen zijn als een uiting van diepe dankbaarheid voor en innige verbondenheid met het levenswerk van de Bazeler theoloog, die wij van harte nog vele levensjaren toewensen om zijn grote werk, de Kirchliche Dogmatik, te voltooien, tot heil der Kerk en tot zegen en vreugde, niet alleen van theologen, maar ook van vele gelovigen.
G.C. VAN NIFTRIK
(In de Waagschaal, jaargang 11, nr. 33. 12 mei 1956)