Het probleem van de kernbewapening volgens E.P. Meijering

‘Ons burgerschap is in de hemelen’ (Fil. 3: 20)

Het antwoord op de vraag die Coen Wessel in zijn commentaar (IdW 43/4) opwierp: wat geloofsuitspraken in de politiek te zoeken hebben, luidt volgens Meijering kort en bondig: niets. Ik besef dat ik zo zijn antwoord uit zijn verband ruk. Want hij had het net als Wessel over het probleem van de kernbewapening. In dat verband schrijft hij: ‘De [en hij bedoelt: de enige] vraag, die hier relevant is, is van praktisch politieke aard: wat moeten wij doen om te voorkomen dat zulk een wapen ooit weer wordt gebruikt?’ Maar ik vermoed dat wat hij op het punt van de kernbewapening te melden heeft mutatis mutandis geldt voor de verhouding van geloof en politiek in het algemeen. De enige optie voor hem is blijkbaar dat christenen zich hebben te schikken in de gegeven politieke verhoudingen. Het enige waarin zij zich van de anderen onderscheiden is hun houding, in het geval van de kernwapens om terughoudender te zijn: ‘Een ongelovige zou de atoomwapens kunnen willen gebruiken om zijn wil aan een ander op te leggen, een christen zal dit eenmaal uitgevonden en dus niet meer uit de geschiedenis weg te denken wapen alleen achter de hand houden om een oorlog te voorkomen.’
Nu ben ik het met Meijering eens dat christenen niet buiten de politiek staan. Ook voor hen is net als voor iedereen de vraag wat te doen staat. En het antwoord daarop kan alleen worden gegeven op basis van de best mogelijke analyse van wat er feitelijk speelt. Meijering biedt naar eigen zeggen een ‘zuiver politiek-militaire analyse’ die hoofdzakelijk gebaseerd is op de veronderstelling dat een kernwapenoorlog tussen de twee (toenmalige) grootmachten USA en SU onmogelijk was, want zelfmoord. De ‘kernwapens de wereld uit’ zou betekenen dat een wereldoorlog (’met miljoenen doden’) weer kan worden gevoerd omdat die immers geen zelfmoord meer betekenen zou. Ik denk dat puur analytisch gesproken daar wel het nodige op af te dingen valt. Ik noem:
1. Er zijn wel degelijk situaties geweest waarin (onbedoeld) een oorlog met kernwapens had kunnen uitbreken.
2. In elk geval de USA heeft geprobeerd (en probeert wellicht nog) een oorlog met kernwapens weer mogelijk te maken – door het ontwikkelen van een kernwapenschild dat de eigen atoommacht onaantastbaar maken zou (star wars). Het voeren van een kernwapenoorlog is dan geen zelfmoord meer. Dit relativeert, zo niet falsifieert trouwens Meijerings bewering dat christenen atoomwapens alleen bezitten om ze niet te gebruiken. ‘Star wars’ was een project van de christen Reagan.
3. Meijering wijst er zelf op dat er een situatie kan ontstaan waarin een staat (of een terreurorganisatie – maar Augustinus wist al dat het verschil tussen beide klein was) kernwapens gebruikt om de rest van de wereld in zijn eigen ondergang meer te sleuren. In dat geval is volgens Meijering oorlog (met kernwapens?) zelfs geboden: ‘Terroristen zullen geen boodschap hebben aan een verwijdering van de atoomwapens in Nederland. Er zit helaas niets anders op dan hen ook met geweld te bestrijden voordat zij de beschikking krijgen over massa-vernietigingswapens.’
Er is met andere woorden, ook als wij blijven binnen het kader van Meijerings vraagstelling (‘wat moeten wij doen om te voorkomen dat zulk een wapen ooit weer wordt gebruikt’) veel voor te zeggen alles in het werk te stellen om de kernwapens de wereld uit helpen. En waarom dan niet: te beginnen in Nederland?

Maar kan de christen ermee volstaan om te blijven staan bij wat de politiek voor (on)mogelijk houdt? Kuitert heeft het probleem dat zich hier aandient onovertroffen geformuleerd als: alles is politiek, maar politiek is niet alles. Voor de christen is de politiek niet alles. Belijdt de gemeente niet: ‘Ons burgerschap is in de hemelen’? En dat wil toch niet zeggen dat de christen zijn verwachting van een nieuwe hemel en een nieuwe aarde in hemelse sferen projec-teert zodat hij op aarde zich tevreden moet stellen met de status quo (er zijn nu eenmaal kernwapens en daar komen wij nooit meer vanaf, meer in het algemeen gesproken: de mens is nu eenmaal geneigd tot alle kwaad)? ‘Ons burgerschap is in de hemelen’, jawel, maar dat betekent vervolgens: waaruit wij ook als redder de Heer, Jezus Christus, verwachten’. Is het niet die verwachting (de Messias kómt!) die de gemeente verplicht van dit komen ook praktisch te getuigen? Coen Wessel wilde het volgens mij daarover hebben. Over geloofsuitspraken die moeten leiden tot een gelovig ‘nee’ (tegen kernwapens bij voorbeeld) dat uiteraard ook de daad bij het woord voegt. Gaat het bestaan van de christelijke gemeente geheel op in haar deelname áán de politiek? Of is zij altijd ook, ja in de eerste plaats geroepen een teken te zijn van het ‘gans andere’ van het Godsrijk dat, geloven wij, komt? Is het haar niet geboden de ‘wereld’ te verkondigen: er zijn zaken waaraan wij (om des geloofs wille) níet meedoen? Omdat wij anders niet dat ‘gans andere’ kunnen demonstreren? Natuurlijk zal die wereld ons dan voorhouden dat wij niet bereid zijn vuile handen te maken, ons terugtrekken in een ‘heile Welt’ die er nu eenmaal niet is. Maar hebben wij dan geen weet meer van de distantie die de gemeente tegenover de wereld bewaren moet? De distantie ter wille van juist haar solidariteit met de wereld?

Een opmerking tenslotte nog bij het commentaar van Coen Wessel. Hij suggereert dat de christelijke geïnspireerde vredesbeweging (IKV, Pax Christi) het geloof in het kómend rijk ‘een horizontale draai’ gaf waardoor het komen van dat rijk geheel in onze hand lag. De teleurstelling dat dat niet lukte (niet lukken kon?) moest vervolgens wel ‘tot een afscheid van het geloof’ leiden. Mij lijkt het probleem niet zozeer te liggen in die horizontale draai. De verticale bewe-ging van de Messias brengt de horizontale draai met zich mee: de gemeente als het ‘volk Gods onderweg’ getuigend van de heilzame interventie ‘van buiten’ in de geschiedenis. Dat ‘buiten’, die utopische ruimte die wij niet kunnen bezetten, waar wij alleen maar vanuit (‘waaruit’) kunnen gaan, is het dat ons op de been houdt. Niet dat ons dan de teleurstelling bespaard blijft en wij moeten die ook niet verdringen. Maar wij zijn in onze teleurstelling niet alleen gelaten (hopen wij). De vrijheid van de christenmens is het de Vader van Jezus Christus aan te roepen: ‘Abba! (Rom. 8: 15), hoe lang nog!

Dick Boer

Dr. D. Boer was docent geschiedenis van het christendom in de 19e en 20e eeuw aan de UvA