Het paard van Pablo

Jenny Kroon kreeg hem van Marianne voor haar verjaardag, in 1996. Zo staat het geschreven op het eerste blad, en zo trof ik hem aan in het rijtje ‘poëzie’ bij kringloopwinkel ‘Opnieuw & Co’. Een klein rijtje was het, maar hé, ze hádden ‘m toch maar. Pablo Neruda’s Twintig liefdesgedichten en een wanhoopslied had ik in mijn handen, vertaald door Barber van de Pol en in het Nederlands verschenen in 1996 (Neruda zelf publiceerde de bundel in 1924). Marianne had het dus nog datzelfde jaar aan Jenny Kroon cadeau gedaan. En nu ging het met mij mee. Pablo Neruda, een van de grootste Spaanstalige dichters aller tijden. Nobelprijswinnaar en al. Een vondst! En eigenlijk ook een must, als je graag gedichten leest. En dat doe ik. Maar hoe het ging. Thuis kon het mij niet boeien. Te bloemrijk, te wollig, te veel, die taal. En dan ook nog gedichten van een pagina of nog langer. Ik hou niet van lange gedichten. Ik raak erin verdwaald. Ja sorry, dat is nu eenmaal zo. Maar goed. In mijn eigen rijtje poëzie op de plank misstond hij niet, tussen Konstantinos Kavakis en Mahmoud Darwish. Dat is ook wat waard. Toch?

La Sebastiana, Valparaíso
En dan ben ik in Valparaíso, Chili. Atlas Obscura raadt mij zeven ‘cool & unusual things to do’ aan om hier te doen. Daaronder een bezoek aan La Sebastiana, een van de woningen van Pablo Neruda die in dit land gekoesterd worden als nationaal erfgoed en als museum te bezichtigen zijn. Dus we doen ‘t. Cool en unusual. ’s Morgens wandelen we eerst over de heuvels van kleurrijk Valparaíso, genietend van de zee en de muurschilderingen en de verhalen in deze relaxte stad, plots de ernst ook voelend bij de voormalige gevangenis die nu deels herinneringscentrum is maar vooral theater, volkstuin, yogaruimte, park waar hondjes uitgelaten worden. Wat het is, zegt onze ‘Tours for tips’ gids, een jonge dertiger: het is zo beladen. Mijn moeder was linksig, zij heeft geleden onder het militaire bewind, mijn vader en zijn familie vonden dat die harde hand juist nodig was. Dit is zoals het gaat. De verhalen lopen dwars door families heen. Ik vind het daarom zelf ook moeilijk om er iets van te vinden. Ik kijk liever naar de toekomst. En wij, samengeraapt groepje mensen overal vandaan. We zijn opeens allemaal stil en aangeslagen, daar zittend naast het monument van bladeren dat al die verloren en verdwenen levens van destijds symboliseert.

Die middag nemen mijn reisgenoot en ik de taxi omhoog de heuvel op, naar La Sebastiana, het buitenhuis van Pablo Neruda. De man van de bloemrijke poëzie. De man wiens plotselinge dood, toen hij op het punt stond Chili te verlaten om de bloedige militaire coup vanuit het buitenland te bekritiseren, tot op de dag van vandaag een open vraag is. Niet dat die vraag belangrijk is als je ronddoolt door zijn leven. Hier, in La Sebastiana, telt alleen deze magische plek op de heuvel, de magische speelsheid van indeling de en de inrichting, de magische kleuren van de zee en de stad die vanuit elke kamer anders zijn. Hier tellen de volgehangen muren overladen met kunst en kitsch. Hier tellen de verhalen uit een rijk leven als dichter en schrijver en diplomaat en politicus. En dromer en minnaar en vriend. Je loopt er letterlijk in rond, in die bloemrijke, speelse, wonderlijke verhalen. De handgeschreven teksten en notities op zijn bureau. De grappige scheepskombuis bij wijze van keuken. De gekke patrijspoort in het gangetje tussen de ene ruimte en de andere. De uitbundig gedekte tafel. Want Neruda hield van het goede leven, zegt de rondleiding-stem in mijn oor, hij hield van veel eten en veel drinken en dat met veel mensen. Overvloed. Bloemrijk. Wollig.  Speels. Veel. Het was een vele man. Zoveel is duidelijk.

Prachtige kitsch
Hoe was het ook weer, met die dichtbundel op de plank thuis in Oostvoorne? Wat heb ik gemist? Mijn hart gaat helemaal open voor de man die ik hier zie. Om die woorden die ik opeens begrijp: ‘Soms sta ik vroeg op, en zelfs mijn ziel is vochtig. Daar klinkt, weerklinkt de verre zee. Dit is een haven. Hier bemin ik je.’ (1).  Mijn hart gaat open voor de kleuren, voor de uitbundige overdaad, voor de kunst maar vooral voor de kitsch. Want ik hou óók van kitsch. Ik heb me er lang voor verontschuldigd, mijn kinderen lachen me erom uit, maar ik ben de schaamte nu voorbij. Ik ben bijna zestig, het is wat het is. Ik hou best van kunst. Maar ik hou vooral van kitsch. Van dingen die iedereen fout vindt en het misschien ook wel zijn: zoete crucifixen in pastelkleuren, levensgrote meisjespoppen, misvormde poezenbeelden in een dokterstas. Hoe dan ook. Zo is het gekomen dat mijn liefde voor Pablo Neruda definitief wortel schiet in de woonkamer van zijn voormalige huis in Valparaíso, Chili. Want daar, midden in de ruimte, vóór het adembenemende uitzicht over de stad en de zee, staat een fier houten carrouselpaard van meer dan een meter hoog. Het is enigszins verkleurd. Het is veel te groot. Het domineert het hele vertrek. Het is heel fout. Het is prachtig. Ik wil meteen óók zo’n paard. Maar het is vooral dit: de gedachte aan mijn meisje, de etalagepop uit de jaren zestig die in mijn woonkamer staat te, ja wat eigenlijk? Ik zou zeggen pronken. Maar ze is tot sommigens afgrijzen, ze is raar, ze is kitsch, maar ik hou van haar en ik doe haar nooit meer weg. Hier zou ze thuis zijn, mijn meisje. Want zij en het paard, ze komen uit dezelfde wereld. Die van de dromen. Van de verwondering. Van het vreemde, dat zo onbeschrijflijk prachtig is. En het vele. Dat moet je kunnen hebben, dat begrijp ik best. Maar dat zó léuk is. En zo vrolijk. En zo wonderlijk. En wonderen, en vrolijkheid, en dromen, en gewoon onbekommerde speelsheid, wat komen we dat toch veel te veel tekort in ons schrale bestaan.

La Chascona, Santiago
Voor ik naar huis ga, heel veel later, ben ik ook nog in La Chascona, Neruda’s huis in Santiago. Ik zie rondom die woning een hele wijk speels en vrolijk geworden van de aanwezigheid van dat ene huis, een wijk vol bruis en kunst en kitsch, en ik verwonder me opnieuw over hoe aanstekelijk creativiteit is. In de museumwinkel koop ik een peper- en zoutstelletje dat ik net nog op de gedekte tafel in Pablo’s woning heb zien staan, met de teksten ‘marijuana’ en ‘morphine’ erop. En twee wijnglazen met glas-in-lood-achtige versieringen, ook van die tafel, waaruit mijn geliefde en ik misschien ooit nog weleens water zullen drinken, want uit een mooi glas, zo leert ons de bijgeleverde stelregel van Neruda, smaakt zelfs water feestelijk. Maar voorlopig drinken we er de beste wijn uit. En toasten op het paard van Pablo. En op mijn meisjesetalagepop. En het jongetje dat ik nog voor haar zoek. Of een paard. Of allebei. We toasten op de overvloed en op het veel te vele, dat het maar eindeloos mag zijn. We toasten op elkaar, en op de prachtige toekomst, met een van die veel te bloemrijke dichtregels uit die veel te poëtische bundel van die veel te jonge Neruda: ik wil met jou doen wat de lente met kersenbloesems doet…(2)

Bloeien mensen, bloeien. Daar gaat het om.

Marijke van Selm

1: Hier bemin ik je, Neruda P, Twintig liefdesgedichten en een wanhoopslied, 18
2: Je speelt alle dagen, Neruda P, Twintig liefdesgedichten en een wanhoopslied, 14

Pablo Neruda, Twintig liefdesgedichten en een wanhoopslied, Uitgeverij Bakker, Amsterdam, 1996 (oorspronkelijke Spaanse uitgave 1924)

In de waagschaal, jaargang 52, nr. 8, 26 augustus 2023