Het geweld van het water als teken
De vreselijke watersnood, die zovelen van onze landgenoten en ook van onze medemensen in het buitenland heeft getroffen, heeft ons allen ontsteld. Ons bied is geen nieuwsblad. Het is niet onze taak om berichten te geven. Die kan men elders uitvoerig vinden.
Wel zouden wij ook deze ontzettende gebeurtenissen gaarne willen belichten vanuit het Woord Gods. Wij erkennen, dat ons dit niet gemakkelijk valt. Hier is immers slechts één ding nodig. En dat is: HULP! Onmiddellijke en daadwerkelijke hulp in de grootst mogelijke omvang. Deze voor de hand liggende menselijke daad is tegelijk de voluit christelijke daad, die van ons gevraagd wordt. Daartoe roepen wij dan ook al onze lezers op.
Intussen herinneren wij aan hetgeen de bijbel ten aanzien van het geweld der wateren verkondigt. Het is de overwinning Gods, die ook aan deze demonische krachten een halt toeroept. Het woeden der elementen heeft een grens, die van Godswege is gesteld.
Dat is zijn scheppingsdaad, die rust in zijn verbond met de mens.
Met deze troost staat het christelijk geloof in de verschrikkingen van een natuurramp, zoals die, welke ons land nu heeft getroffen.
Bij zijn verklaring van Genesis l ; 9—10 geeft Karl Barth in K.D. III/I S 161—166 enkele schone bladzijden over de betekenis van de zee en het watergeweld in de bijbelse berichten. Het water en de diepte zijn daarin tekenen, die boven zichzelf uitwijzen. Wij geven hier deze bladzijden in verkorte vorm in vertaling door. REDACTIE
Het geweld van het water als teken
De schepping der aarde voltrekt zich op zulk een wijze, dat deze aarde als het droge, als vasteland zichtbaar wordt: zichtbaar als een tweede gegeven naast de wateren — beneden, zodat de aarde en deze wateren van God verschillende namen kunnen ontvangen, ja zodat God ze beide in hun verscheidenheid en gescheidenbeid werkelijk kan zien — en dus kan zien, hoe goed zij zijn Tevoren had de aarde geen geschiedenis. Haar geschiedenis begint daarmee, dat zij tengevolge van het wegstromen en samenstromen van de wateren zichtbaar wordt voor God en daarmee dan ook voor elk ander oog. Dat gebeurt echter niet doordat zij zichzelf zichtbaar maakt en in zekere zin zich als werkelijkheid openbaart, maar doordat God het aardse water, dat haar bedekt, wegneemt, bijeenbrengt en binnen de eigen perken terugwijst. Deze localisering van het water is het werk van het Woord van God. Het gaat hier niet om een volledige bevrijding der aarde van de zee, zomin als het geschapen licht van de duisternis, de dag van de nacht, de beneden-kosmos van het gevaar der wateren-boven, volkomen worden bevrijd. Dat zal gebeuren met de nieuwe schepping, die niet de aanvang, maar de afloop van de geschiedenis der aarde vormt. Vooreerst heeft ook de zee haar door God aangewezen plaats en ontvangt de aarde, bij haar schepping, deze afgrenzing; zo en in zoverre staat zij meteen onder het teken van de bedreiging, die met deze afgrenzing plaats vindt. schatkamers op”.
Men leze vooral Psalm 104 : 5—9 „Hij heeft de aarde op haar grondslagen gevestigd, zodat zij nimmermeer wankelt. De waterdiepte — Gij hebt haar als met een kleed bedekt, boven de bergen stonden de wateren; zij vloden voor uw dreigen, zij haastten zich weg voor de stem van uw donder; bergen rezen op, dalen zon ken neer op de plaats waar Gij hun grondslag hebt gelegd. Gij hebt een grens gesteld, die zij niet overschrijden: zij zullen de aarde niet weer bedekken”. En Job 38 : 8—11: „Wie heeft de zee met deuren afgesloten, toen zij bruisend uit de moederschoot kwam? toen Ik wolken maakte tot haar kleed en duisternis tot haar windselen; toen Ik de door Mij gestelde grens uitbrak, grendel en deuren aanbracht; toen ik sprak: tot hiertoe en niet verder zult gij komen, hier zal de trots uwer golven blijven staan.”
De verbazing over Gods onmeetbare grootheid is zowel in Psalm 104 als in Job 38 het eigenlijke thema. Maar het wonder Gods is hier evenals elders in de bijbel het teken van Gods geheimenis. Terwijl de tekst zonder twijfel het oog heeft op werkelijke natuurgebeurtenissen en verhoudingen, ziet zij daarin en legt zij in haar weergave daarvan getuigenis af van het wezen en werk van Israëls God. De zee, waarvan zij spreekt, is natuurlijk letterlijk en concreet de watermassa, zoals die Palestina’s natuurlijke westgrens vormt, maar juist als zodanig is het dat niet alléén! En zo is ook het wonder van de beteugeling en afgrenzing van het water geen doel in zichzelf, maar een teken, dat boven zichzelf uitwijst naar de genade en het geduld van God, waardoor de mens steeds weer is gedragen: de doortocht van Israël door de Schelfzee en de herhaling daarvan bij de intocht in het beloofde land door de Jordaan (vgl. Ps. 66:6; 77:17 v.)
Het voorgaande brengt ons op de betekenis, die het water in het oud-testamentische denken heeft als een representant der onheilsmachten, die afbreuk doen aan het heil van het volk Israël en zich dus tegen God zelf willen verzetten en het toch niet kunnen, omdat God ook hun Heer en Meester is, tegen hen optreedt, hun overmoed tegengaat en hen binnen hun perken terugwijst. „Gij heerst over de overmoed der zee; als haar golven zich verheffen, stilt Gij ze” (Ps 89 : 10). „De wateren zagen U, o God, de wateren zagen U ,zij sidderden, zelfs de diepten beefden”, (Ps 77: 17). Deze beeldspraak is zeker hoogst reëel bedoeld, maar in haar realiteit heenwijzing naar de hulp en uitredding van het kleine volk Gods in overmachtig dreigende gevaren.
Het water neemt deel aan het ganse geweld der machten, die Israël bedreigen en de beteugeling van het water heeft deel aan Gods glorieuze overwinning van deze tegenstand tegen Gods besluit en de openbaring daarvan. En het is opvallend, dat de meest tekenende messiaanse macht-daden van Jezus daarin bestaan, dat Hij in koninklijke vrijheid over de zee wandelt en dat Hij de storm en het woeden der golven door zijn woord doet bedaren. Als in Handel. 27 en 28 een nauwkeurige beschrijving van de stormachtige, doch uiteindelijk goed afgelopen zeereis van Paulus geeft, dan gebeurt dat zeker niet alleen om de wille van de historische volledigheid of uit curiositeit, maar omdat ook de nieuwtestamentische auteur de zee kent als teken en in deze geschiedenis, in verband met de zee-wonderen van Jezus zelf, de vervulling van de oudtestamentische belofte omtrent de heerschappij van God over de God over de gevaarlijke zee heeft gezien. En bij de nieuwe hemel en de nieuwe aarde behoort volgens Openb. 21 : l ook, dat de zee niet meer zal zijn, dat wil zeggen, dat de mens tegen alle bedreiging van zijn heil en daarmee ook God tegen alle bedreiging van zijn eer, definitief en radicaal bevrijd zal zijn.
Karl Barth.
(In de Waagschaal, 8e jaargang nr. 19. 6 februari 1953)