Het fundamentele probleem
Reactie op het commentaar van At Polhuis
At Polhuis neemt in zijn laatste commentaar (IdW 43/5) de overval van twee Marokkanen op een juwelier te baat om zijn lezers weer eens te wijzen wat velen maar niet willen zien: de Marokkanen zijn het probleem. Hij wijst op een analyse van Fleur Jurgens van ‘de oorzaken van het mislukken van zoveel Marokkaanse jongeren van de 2e genera-tie’. Dat ligt, aldus deze analyse, aan de opvoeding die in veel Marokkaanse gezinnen wordt bepaald door achter-docht – tegen wat Polhuis noemt ‘de Nederlandse samenleving’. Nu verwacht ik van een commentaar niet dat dat moet voldoen aan de eis van wetenschappelijke zorgvuldigheid. Maar omdat Polhuis zich beroept op een weten-schappelijke studie kwam bij mij wel de vraag op hoeveel zo’n analyse waard is als er niet analyses naast gezet worden die onderzoeken hoe het staat met de opvoeding van anderen die in de ‘onderklasse’ groot worden. Ik kan mij voorstellen dat ook in die opvoeding de achterdocht tegen de Nederlandse samenleving, waar zij zich buiten voelen staan, wordt gecultiveerd.
Ben ik eenmaal zover met mijn achterdocht tegen Polhuis’ stelling dat de Marokkanen het probleem zijn, dan bedenk ik verder dat het met grof wapengeweld overvallen van winkeliers toch geen Marokkaanse specialiteit is. Hoe verklaren wij dán het criminele gedrag in kwestie?
Polhuis is stellig: het probleem van (of is het: met?) de Marokkanen ‘ligt niet in de Nederlandse samenleving, noch in sociaal economische omstandigheden.’ Wat gebeurt hier? Allereerst die ‘Nederlandse samenleving’. Dat is blijkbaar de samenleving zonder de Marokkanen. Dus niet de samenleving in formele zin, want die omvat alle Nederlanders en daar horen de (meeste) Marokkanen gewoon bij. ‘Nederlandse samenleving’ is met andere woorden een ideologisch geladen term waarmee een ‘wij’ (Nederlanders) komt te staan tegenover een ‘zij’ (Marokkanen). De Rotterdamse socioloog Willem Schinkel heeft daarover een verhelderend boek geschreven (‘Denken in een tijd van sociale hypochondrie. Aanzet tot een theorie voorbij de maatschappij’) dat ik Polhuis zeer kan aanbevelen. Deze zo gedefinieerde ‘Nederlandse samenleving’ wordt dus door Polhuis uit de wind gehouden als het erom gaat te begrijpen wat hier het probleem is.
Hetzelfde geldt voor de ‘sociaal economische omstandigheden’. Dat Marokkanen zich bovenproportioneel aan de onderkant van de samenleving bevinden en in de werkeloosheidsstatistieken hoge ogen gooien, dus weinig perspectief hebben, mag als argument tegen het problematiseren van de Marokkaan als zodanig blijkbaar niet worden ingebracht.
Houden wij de cultuur over als enige verklaringsgrond, dan stuiten wij bij Polhuis op een cultuur waarin ‘wij’ ‘hen’ ter verantwoording roepen en Marokkaanse opvoeders de vraag stellen of zij het wel goed doen. En door die vraag zo uitsluitend ‘hun’ te stellen plaatsen wij de Marokkanen in een uitzonderingspositie die hen volgens mij terecht achterdochtig maakt. En bovendien zijn ‘wij’ dan af van de eigen (politieke) verantwoordelijkheid te zorgen voor sociaal economische omstandigheden die állen (inclusief de Marokkanen, Turken, Polen, Roemenen, Bulgaren …) bestaanszekerheid geeft en zodoende de verhoudingen tussen ‘wij’ en ‘zij’ (wie ‘zij’ – en ‘wij’ – ook mogen wezen) ontspant.
Ik hoop overigens dat Polhuis merkt hoe ook ik de cultuur een belangrijke factor vind als het erom gaat maatschappelijke problemen te begrijpen.
Tenslotte nog een laatste voorbeeld van de bevooroordeelde kijk van Polhuis op de Marokkanen. Hij signaleert dat er ook veel ‘goed functionerende Marokkaanse jongeren’ zijn. Maar merkt daar onmiddellijk bij op te weten ‘hoe vaak zij uit hun eigen “achterban” het verwijt kregen dat zij “overlopers” waren’, dus ‘de uitzonderingen op de regel’ zijn. Ik kom nogal eens op de VU en zie daar al die Marokkaanse meisjes met haar hoofddoekjes. En die worden allemaal door hun ‘achterban’ als ‘overlopers’ beschouwd?
Dick Boer
Dr. D. Boer was docent Geschiedenis van het christendom in de 19e en 20e eeuw aan de UvA