Brief aan At Polhuis e.a.

logo-idW-oud

 

BRIEF AAN AT POLHUIS E.A.

Beste At,

Inmiddels het februarinummer (nr.3) van In de Waagschaal met belangstelling (en af en toe gemengde gevoelens) gelezen. Het ontbreekt me aan tijd om uitgebreid te reageren, maar zo gemakkelijk wil ik me er niet afmaken: ik heb al lezend wat aantekeningen gemaakt, en heb er geen bezwaar tegen als daar een of andere ‘reactie’ (of een ‘brief aan jou’) van wordt gesmeed.

Bij jouw inleiding noteerde ik: geen God die tegenover ons is, evenmin een kracht die in onszelf gevonden wordt. De nadruk ligt bij mij op wat tussen (=buiten) mensen kan gebeuren, resp. ont-staan (vs. be-staan).
Ik noem dat de verticale dimensie van ons horizontale mensenverkeer. Vooraf is daar niets over te zeggen. Wie achteraf spreekt van ‘tegenover’, OK. Wie het vooraf doet, veronderstelt iets onmogelijks/heidens.

Toen ik de andere bijdragen las, proefde ik nogal wat ‘beledigde-collega-reacties’. Dat snap ik wel, in mijn boek deel ik hier en daar ook een collegiaal hakje uit. Dat is mijn manier om reactie uit te lokken, en een hakje-terug neem ik gaarne in ontvangst. Maar daarna moet het toch over argumenten gaan, en niet over emoties.

Daarom ga ik op Harry Pals maar niet in. Hij deed al zo aangebrand, en ik vrees dat ik dat alleen erger kan maken. Verder speelt hij op de man, en tot dat niveau daal ik niet af.

Soms voelde ik me niet begrepen, af en toe zelfs niet gelezen. Zo legt A. de Lange, nota bene met pagina-verwijzing (131), me in de mond wat er helemaal niet staat: ‘dat het diepmenselijke het goddelijke is’, om vervolgens vast te stellen dat ik God te klein maak door hem geheel te laten opgaan en verdwijnen in de vonk tussen mensen. Wat ik wèl beweer, is dat er ‘tussen’ (en dat is buiten) mensen iets kan gebeuren wat zich uit mensen afzonderlijk niet laat verklaren. Wie vindt dat daarmee te klein over God gedacht, zit wat mij betreft dichter bij bijbels heidendom dan bij zijn eigen ervaring. Dat blijkt ook wel als De Lange tabernakels en offers tevoorschijn moet halen om zijn betoog kracht bij te zetten. Overigens voel ik met hem meer verwantschap dan uit deze alinea zou kunnen blijken.

Jurgen van den Herik gaat het gesprek op onnavolgbare manier uit de weg: hij weet het niet anders, maar beter, gaat een treetje hoger zitten en leest me vanuit die positie de les. Hij vindt dat ik onvoldoende duidelijk maak over welke God ik het wil hebben, vraagt zich niet eens af of dat aan mij of aan hem ligt, gebruikt mij slechts ten behoeve van zijn eigen gelijk. De manier waarop hij dat doet, is ook nog eens slordig. Volgens Van den Herik kom ik (via ‘behoefte’, een woord dat ik alleen als kritiek op Kuitert gebruik) uit bij God-in-het-algemeen. Wie dat in mijn boek leest, heeft er weinig van begrepen.
Lees maar: ‘Wanneer je het woord God in algemene zin gebruikt, dus niet “mijn God” maar “God”, dan sla je maar een slag’. (119)

‘Ik ben het er niet mee eens, maar het is de moeite waard om het er mee oneens te zijn’. Dat is het mooiste compliment dat ik tot nu toe van een collega kreeg. Dat proef ik ook bij Piet van Veldhuizen. Hij heeft, naar eigen zeggen, minstens 200 keer naar mijn foto zitten staren en trekt daar nogal wat conclusies uit. (Je zou ‘het verhaal erachter’ eens moeten horen Piet, dan zou je erom kunnen lachen!) Soit. En het moge zo zijn dat wij het vervolgens niet eens zijn over een ‘werkelijkheid buiten ons’, maar hij argumenteert tenminste. En als hij schrijft: En dat is nu juist wat ik versta onder het er-zijn van God: dat God onze werkelijkheid en onze gedachten openbreekt door er als de Andere in binnen te komen, zoals in het klein een medemens mijn gesloten leventje kan openbreken door er van buitenaf, als een ander, in te komen, dan kan ik dat (ongeveer) woordelijk beamen.

Tenslotte, tegen allemaal: ik vind dat jullie nogal in het ‘veilige’ gebied voor de komma blijven. Over wat ik schrijf over geloven, bidden, dood, de krachtsverhoudingen tussen leer en leven, over je eigen ervaringen, blijft het wel erg stilletjes. Te brandbaar? Als dat vragen mogen worden, kunnen we misschien ook boven ‘de ondermaatse opstap tot gesprek’ (Pals) uitkomen, want zonder verdere toelichting lezen mijn ogen dat als een smoesje. En dat zal hij niet bedoeld hebben. Toch?

Met een vriendelijke collegiale groet tekent,

Klaas Hendrikse