Het protestantisme kent zijn nachten…

logo-idW-oud

 

Het protestantisme kent zijn nachten…

Habet mundus iste noctes suas et non paucas

, zei Bernard van Clairvaux: de wereld kent zijn nachten, en niet weinige. Moge dit een motivering zijn om over de Tweede Wereldoorlog en de holocaust te blijven spreken, een verontschuldiging om daar zo lang mee te wachten is het zeker niet. Dr. A.A. Spijkerboer publiceerde op 28 februari 2004 (nieuwe jrg. 33, nr. 3) in dit blad het artikel ‘Voltooide Hitler het protestantisme?’ De aanleiding was een recensie van mij in het Nederlands Dagblad. Hij nodigde mij vervolgens uit er op te reageren en dat ik daar na een aangename ontmoeting met hem eerst nu gebruik van maak, verdient een excuus aan zijn adres en aan dat van de lezers.

De kwestie die Spijkerboer aansneed is inmiddels belangrijk genoeg: het is de vraag naar de betekenis van het christendom voor de nazi’s, die het onderwerp vormt van Richard Steigmann-Galls boek The Holy Reich. Nazi Conceptions of Christianity 1919-1945 (Cambridge 2003). Ik besprak die vraag in mijn recensie met name met het oog op het Duitse protestantisme. Spijkerboer leverde op een aantal punten commentaar.

In de eerste plaats noemt hij het leugenachtig dat protestanten gewillig hebben meegewerkt aan het leegmoorden door nazi’s van protestantse zwakzinnigeninrichtingen. Spijkerboer voert Friedrich von Bodelschwingh en de Innere Mission op als belangrijke getuigen tegen Steigmanns bewering en mijn slaafse volgzaamheid op dit punt. Spijkerboer betwijfelt dat de Innere Mission zo gewillig was en stelt dat Bodelschwingh zwakzinnigen met hand en tand tegen de nazi’s heeft verdedigd.

Nu wil het geval dat Steigmann aan de Innere Mission enige aandacht besteed. Hij bespreekt zelfs het geval-Bodelschwingh – deze werd vooral bekend als rijksbisschop designatus in 1933, maar was ook hoofd van de inrichtingen van de Innere Mission te Bethel. Nu moet u weten, dat binnen de Innere Mission de ongelijkheid van mensen een gegeven was. Bodelschwingh betoogde twee jaar voor Hitlers Machtübernahme, dat gehandicapten ‘slachtoffers van schuld en zonde’ waren. Indien hun gebrek tot schade leidde was er de mogelijkheid en soms de plicht tot Eliminierung. In ieder geval was met het oog op de gezondheid van het Duitse volk sterilisatie en abortus geen taboe binnen deze inrichtingen. De Innere Mission vormde in Duitsland zelfs een voorhoede op het gebied van eugenetica. Ze bepleitte in 1932 de ont-criminalisering van sterilisatie en wenste haar niet alleen toe te passen op gehandicapten, maar ook op een andere groep die de volksgezondheid bedreigde: de asocialen. De wetgeving van de nazi’s op dit gebied ging na 1933 in dit spoor verder en werd door de katholieken bestreden, maar door de Innere Mission uiteraard verwelkomd. Ze steriliseerde zelfs patiënten zonder dat de nazi’s daarom hadden gevraagd en de Innere Mission prees zichzelf om de efficiency waarmee ze het extra werk verrichtte dat er mee opgemoeid was, of om de diplomatieke wijze waarop men patiënten zover kreeg ‘vrijwilllig’ aan sterilisatie mee te werken.

Dit alles is heel begrijpelijk voor wie beseft dat het nazisme geen plant op vreemde bodem was, maar evenzeer wortelde in de Duitse cultuur als het protestantisme. Eugenetische politiek was geen specialisme van de nazi’s, het was gemeengoed in Duitsland.

De Innere Mission bevond zich dus samen met het nazisme op een hellend vlak. Maar was dan misschien onze Bodelschwingh een witte raaf in deze kringen? Hij kwam kort na de oorlog bekend te staan om zijn verzet tegen het euthanasieprogramma van de nazi’s. Daarin zou hij zich binnen de kringen van de Innere Mission en het protestantisme hebben onderscheiden. Nu, een witte raaf viel in die kringen wel op. Want meer dan de helft van de nazi-slachtoffers van het euthanasieprogramma woonde in kerkelijke instellingen. Dat zegt iets over het zwakke verweer van protestantse zijde, en ook iets over de medewerking die de nazi’s er ondervonden. In 1937 werd binnen de Innere Mission het standpunt verdedigd dat zwakzinnigen in het geval van voedseltekort ook hun bijdrage aan het vaderland dienden te leveren door mercy killing te ondergaan. Het kon bovendien beter zijn hen naar hun schepper te laten terugkeren dan ze met compassie te bejegenen. Dit was een minderheidsstandpunt binnen de Innere Mission, maar toen de nazi’s aan de poorten van de inrichtingen verschenen, was de houding vaak ambivalent. Van Bodelschwingh weigerde de patiënten van zijn inrichtingen te registeren in verband met het beruchte euthanasieprogramma T-4. Maar hij zweeg hierover in het openbaar: je ging de nazi’s natuurlijk niet voor de voeten lopen. Dit standpunt hield hij echter ook intern niet lang vol. Onder druk van Innere Mission-bestuurders liet hij euthanasie toe op die patiënten die niet in staat waren tot menselijk contact, en ook instrueerde hij zijn personeel de nazi’s niet te hinderen en toegang tot medische gegevens te verlenen. Hij gaf zelf het voorbeeld. Hij heeft zijn patiënten in categorieën onderverdeeld al naar gelang hun vermogen tot ‘productieve’ arbeid. Ach ja, goede Duitsers helpen elkaar als het er op aankomt.

Het effect van Bodelschwinghs aanpassing is niet te meten, omdat het programma waaraan hij meewerkte nooit is uitgevoerd. Ik verzeker u: niet een publiek protest van protestantse zijde heeft deze stopzetting bewerkstelligd, want dat protest was er niet. Het Schöpfungsglaube en zijn racistische implicaties zat het protestantisme teveel in de weg. De eer van het publieke protest komt de katholieke bisschop Clemens August Graf von Galen te Münster toe – zijn heiligverklaring is in voorbereiding, zoals u weet. Over Bodelschwingh kunnen we het maar niet meer hebben als het gaat om verzet tegen de nazi’s.

De waarheid is dat het Duitse protestantisme en het nationaal-socialisme niet tegenover elkaar stonden maar hand in hand gingen. Zo zagen veel nazi’s en kerkleden het: Hitler voltooit het protestantisme! Maar nazi’s zeiden zoveel, werpt Spijkerboer tegen, die kun je nooit vertrouwen. Ik denk dat dit een vergissing is. Elke leugenaar is misdadig, maar niet elke misdadiger is een leugenaar. Nazi’s waren niet per se onbetrouwbaar. Je kunt hen narekenen. Spijkerboer is zelf ook niet consequent in zijn opvatting, want hij wantrouwt Hitlers positieve uitspraken over het christendom, maar zijn antichristelijke slikt hij voor zoete koek. De opvatting dat Hitler na de joden ook de christenen wilde vernietigen klopt dus volgens Spijkerboer, hoewel recent onderzoek uitwijst dat Hitler over deze zaak allerlei tegenstrijdigs heeft beweerd. En ook is het bijvoorbeeld zo, dat hij in de jaren dertig na een geëngageerde periode ten slotte teleurgesteld de protestantse kerk de rug heeft toegekeerd in plaats van haar uit te roeien. O, o, wat was de protestantse kerk boos toen haar verboden werd om het hakenkruis nog langer te gebruiken: ze wilde zo graag een echte Duitse kerk zijn, maar de geïrriteerde Hitler stond het haar voor straf niet langer toe. En zelfs de Bekennende Kirche weigerde voor de gevangen Bonhoeffer te bidden, want hij had zich geheel en al tegen Hitler gekeerd: dat was zelfs deze ‘ware’ kerk te dol.

De ware kerk: dat was volgens Spijkerboer niet de grote protestantse Evangelische Kirche in Duitsland, maar de kleine Bekennende Kirche. Ik had het in mijn recensie en hier opnieuw steeds over ‘het’ protestantisme en over ‘het’ christendom, dat het nationaal-socialisme bijviel. ‘Harinck’, zo voert Spijkerboer tegen dit algemene spreken aan, ‘zal wel bekend zijn met de opvatting dat niet alles wat zich gereformeerd noemt ook gereformeerd is’. Dat is natuurlijk een leuke tegenwerping tegen een vrijgemaakt-gereformeerde als ik, maar wel een die Spijkerboer ook serieus bedoelt. Hij is van mening dat de Evangelische Kirche in de jaren dertig haar recht op de naam ‘kerk’ heeft verspeeld en dat alleen de Bekennende Kirche daarop aanspraak maken mocht. Mutatis mutandis betekent dit dat niet ieder die zich christen noemt het ook werkelijk is. En er bestaat volgens Spijkerboer een maatstaf waarmee je iedereen en elke gemeenschap de maat kunt nemen. Zo te schiften tussen ‘waar’ en ‘vals’ was vroeger koren op de vrijgemaakte molen. Maar mijn kerk is daarmee van een koude kermis thuis gekomen. Theologisch kunt je het aardig rond praten, maar de werkelijkheid is te complex voor zo’n schifting. Jezus gaf de raad: laten het onkruid maar tussen het koren staan, jullie kunnen dat niet scheiden; ik zal dat zelf doen als de oogsttijd daar is (Matth. 13).

Maar een feit blijft: er is koren in deze werkelijkheid en er is ook onkruid. En soms kun je en moet je het onkruid aanwijzen. Sterker nog: cultuur begint bij het benoemen van wat goed is en wat slecht. We hanteren dus inzake het nationaal-socialisme een meetlat, zij het een negatieve: de generale afwijzing van het nationaal-socialisme is bepalend voor de moraal in onze cultuur. Daar en toen, Duitsland 1933, hield de menselijkheid op. De nazi is de onmens. En daar valt niets mee te rijmen, het socialisme niet, het liberalisme niet, het christendom niet. Deze kijk op Duitsland 1933-1945 als een wezensvreemde periode in de westerse geschiedenis kom je nog steeds veel tegen, ook onder kerkhistorici van het Derde Rijk. Maar zo’n generaal oordeel is riskant. Elk oordeel dient met wijsheid te worden gegeven en is bovendien aan historische ontwikkelingen onderhevig. Een doorn in het vlees bij het oordeel over het nationaal-socialisme is bijvoorbeeld, dat bij de Duitse volkstelling van 1939 54 % van de Duitsers zich protestant noemde en 40 % katholiek; zelfs het christelijke Nederland van die dagen werd door Duitsland de loef afgestoken: slechts 1,5 % gaf aan niet-gelovig te zijn. Dit zelfgetuigenis maakt duidelijk dat nazi-Duitsland een in christendom gedrenkte natie was. Hoe is zo’n Vergangenheit voor ons, mensen met de negatieve meetlat, ooit te bewaltigen?

Het is wel geprobeerd. Kort na de Tweede Wereldoorlog werd gesteld, dat de Duitse protestantse kerk zich na 1933 verweerd heeft, vervolgd is en onwetend was aangaande het lot van de joden. Anderen bagatelliseerden impliciet of expliciet de rol van de kerk door haar geen plaats te geven in de geschiedschrijving van de nazi-tijd. Weer anderen, zoals John Conway in The Nazi Persecution of the Churches (Londen 1968), losten de spanning op door te stellen dat de nazi’s wolven in schaapskleren waren: ze gebruikten het christelijk jargon, maar meenden er niets van. Karl Barth past ook in deze contrasterende vorm van Vergangenheitsbewaltigung met zijn theologisch getinte opmerking uit 1943 dat een afgrond het christendom scheidde van het goddeloze nationaal-socialisme. De kerk stond kennelijk niet alleen institutioneel, maar ook ideologisch tegenover het christendom, ze kon er eenvoudig niet mee verbonden zijn.

Nieuwer onderzoek wijst echter uit dat veel Duitse protestanten destijds meenden dat het nationaal-socialisme in minder of meerdere mate een christelijke beweging was. Maar de kerkhistorici waren niet voor een gat te vangen. Klaus Scholder in zijn overigens onovertroffen twee delen Die Kirchen und das Dritte Reich (Frankfurt a/Main1977; Berlijn 1985) ontdoet dit feit van zijn angel, door doodleuk te stellen dat deze christenen zichzelf hebben misleid. De kerk doorzag de consequentie van het nationaal-socialisme niet. Wat een domme gansjes waren die christenen toch! Maar er zijn ook strengere kerkhistorici. Doris Bergen stemt in haar Kruis met haken (Baarn 1997) in met het feit dat nazi-aanhangers tevens serieuze kerkleden waren. Zij lost de spanning tussen nationaal-socialisme en christendom niet op door de christenen dom te noemen, maar hen de naam van christen te ontnemen. Ze doet dat door een definitie van christendom te geven waar de Deutsche Christen buiten vallen.

Ik vermoed dat Spijkerboer zich grotendeels baseert op deze generatie historici die in allerlei toonaarden het verband tussen christendom en nationaal-socialisme niet aanvaarden.

In zekere zin is ons verschil van mening een generatiekwestie. Ik baseer mij op recentere, deels Amerikaanse literatuur, zoals Steigmann-Galls boek en Robert P. Ericksen & Susannah Heschel, Betrayal. German Churches and the Holocaust (Minneapolis, 1999) – het beste overzicht van de stand van het Engelstalige onderzoek. Deze schrijvers hebben natuurlijk ook meetlatten bij zich, maar die van het zuivere christendom zit niet in hun gereedschapskist. Die past namelijk niet op de historische werkelijkheid. Steigmann-Gall schrijft dat het nationaal-socialisme niet voortkwam uit een geseculariseerde samenleving die de dood van God heeft geproclameerd, maar juist uit een zich christelijk noemende samenleving en dat het een radicale en afschuwelijke poging was om God te behouden tegenover die geseculariseerde samenleving. Het nationaal-socialisme is niet in de christelijke cultuur ingebroken, het is er op een bepaalde manier de vrucht van. En dat is een omstandigheid waaraan je niet ontkomt door het Duitse christendom om reden van dit verband te diskwalificeren als dom of onoprecht. Als het al waar is dat de Duitsers die Hitler volgden daarmee de naam van christen verloren, doet zich de vraag voor of hun christendom al niet voordien gecorrumpeerd was. Want hoe kun je anders unverfrohren een stap nemen die wordt beoordeeld als een overgang van het licht naar de duisternis? En wanneer is de corruptie van het Duitse christendom dan begonnen? Moeten we Luther soms van het christendom uitsluiten? Als we het christendom moeten afmeten aan de zuiverheid van zijn belijders – zoals de bovengenoemde kerkhistorici doen – dan blijft er niets van over. We moeten beginnen met de historische verwantschap van christendom en nationaal-socialisme als een gegeven te aanvaarden. Het kwaad openbaart zich grenzenloos, ook onder protestanten dus.

George Harinck