Christus als centrum van de wereldgeschiedenis (II)

logo-idW-oud

 

CHRISTUS ALS CENTRUM VAN DE WERELDGESCHIEDENIS (II)

Strijd om de universaliteit

In het vorige artikel is de visie van Rosenstock-Huessy op de wereldgeschiedenis samengevat in zijn opeenvolgende fasen van stam, rijk, Israël en Griekenland. Eigenlijk is de term wereldgeschiedenis niet op zijn plaats. Die term wekt nog de indruk, dat er in de eerste plaats een wereld is en dan pas mensen. Rosenstock-Huessy spreekt steeds over de geschiedenis van het menselijk geslacht. De vraag aller vragen is hoe verschillende mensen en mensengroepen vrede kunnen sluiten. Hoe is een samenlevingsorde mogelijk? Niet voor niets is het woord orde etymologisch verwant met order: mensen moeten bij alle blijvende verschillen onder één gemeenschappelijke imperatief leven, die het leven ordent om vrede te kunnen hebben. Dat nu Christus het centrum van de geschiedenis is en heer der tijden betekent, dat onder zijn hoofd (Kolossenzen 1: 16) de verschillende vredes-ordes met elkaar verzoend worden. Dat betekent, dat verschillende samenlevingsvormen zich op hun eigen manier kunnen uitleven en ontplooien, mits zij van ophouden weten en zich tot elkaar laten omwenden. Van tijd tot tijd is dat nodig en dat is wat de naam ‘heer der tijden’ aanduidt.

De islam

Natuurlijk kan een discussie over de islam niet uitblijven bij een dergelijke omvattende benadering van de geschiedenis. Rosenstock-Huessy ziet in de islam een beweging van de Arabische stammen tot eenheid. Mohammed heeft de eenheid van de God van joden en christenen concurrentie willen aandoen door zichzelf als profeet voor de Arabische stammen te beschouwen en tegelijkertijd als laatste profeet neer te zetten. Hij neemt uit het Oude en Nieuwe Testament zoveel over als nodig is om tot een omvattende ‘Ummah’ van deze stammen te komen. Door een maankalender te adopteren concurreert hij met de ster van David en de zon van Christus. De spanningen en tegenstellingen tussen schepping, openbaring en verlossing, worden in de islam afgevlakt tot een continue lijn.

Opnieuw dient zich de vraag aan, of met een dergelijke visie recht gedaan wordt aan wat mogelijk ook de islam ons te zeggen heeft. Rosenstock-Huessy gebruikt nogal stevige formuleringen in zijn beschrijving van de islam (bijvoorbeeld, dat Mohammed de stammen immuun gemaakt heeft voor de bijdrage van jodendom en christendom door ze in de islam te ‘galvaniseren’ en dat de koran plagiaat pleegt op de bijbel), die nu niet direct bevorderlijk zijn voor de dialoog met de islam in het moderne Europa. Kan men ook bij de islam, evenals bij de christelijke traditie, een onderscheid maken tussen wat de blijvende bijdrage en wat voorbijgaande vorm is? Heeft ook de islam ons wat te zeggen, juist als in de bovengenoemde betekenis Christus ‘heer der tijden’ is? Maar ook: is het misschien niet helemaal toevallig, dat het juist christenen zijn, die steeds behoefte hebben aan dialoog, meer dan moslims en joden? Dat kan ook iets te maken hebben met de specifiek christelijke bijdrage.

Een echte biografie

De orde, die Rosenstock-Huessy in de geschiedenis meent te ontdekken, een gang van schepping via openbaring naar verlossing, vindt een weerspiegeling in de biografische ontwikkeling van een mensenleven. Als mensen niet mechanisch door het leven rollen, maar het leven als een werkelijke opgave opvatten, dient het erfgoed van de geschiedenis van het menselijk geslacht zich aan als bron van inspiratie. Rosenstock-Huessy spreekt over drie levensfasen, die elk opnieuw in vier te onderscheiden zijn. Wie jong is beërft het verleden. Allerlei gewoonten, waarden, houdingen – een mens wordt er haast onbewust mee geïmpregneerd. Ieder die met een naam geroepen wordt, neemt dit erfgoed bewust en onbewust tot zich. In zoverre dit ook altijd herhaling betekent van wat er al is, is dit te typeren als heidendom, zonder de pejoratieve betekenis van dat woord over te nemen. Rosenstock-Huessy definieert heidendom als herhaling. Ook daar kunnen we niet zonder. Op een gegeven moment heeft iemand echter een originele bijdrage. Wie tegen de groep ingaat om een nieuwe nood het hoofd te bieden of een nieuw probleem op te pakken, brengt de toonaard van Israël tot leven. Hij is oprecht door te kijken voorbij wat tot nu toe bereikt is, en heeft het lef tot kritiek en protest. In de wijsheid van de derde levensfase, de ouderdom, is relativering en afwisseling mogelijk. Wie het verleden heeft beërfd, wie gevochten heeft voor een nieuwe bijdrage, is op het einde in staat van beide de waarde te zien en tussen beide af te wisselen. Dat is het christelijk priesterschap (priester=presbyter=oud zijn). Zo is de enkele mens in zijn of haar biografie een afspiegeling van de geestelijke ontdekkingstocht van heel het menselijk geslacht. Het gaat er daarbij niet om, dat men in de volgende fase de vorige compleet achter zich laat. De bijbelse uitdrukking zelf, dat wij God moeten liefhebben met heel onze kracht, heel ons hart en heel ons verstand, maakt de genoemde drie levensvormen tot blijvende grootheden: kracht (zich uitleven – heidendom), liefde (de ernst van de toewijding en verantwoordelijkheid) en verstand (wijsheid, die onderscheid weet te maken en taktgevoel heeft). Door zich dat ook bewust te maken kan men dat intensiveren. Luisteren naar de heilsgeschiedenis maakt het mogelijk groter te zijn dan je al bent. DE MENS is eigenlijk heel het geslacht mens. Wij hebben ‘aandeel’ aan de mens.

Actualiteit

De actualiteit van dergelijke inzichten behoeft geen betoog. De religieuze vraag is niet verdwenen, maar de vorm waarin de kerkelijke traditie daaraan beantwoord heeft, heeft kennelijk zijn tijd gehad. Het lijkt erop dat alle mensen religieuze doe-het-zelvers geworden zijn. Maar tegelijkertijd volgt men spirituele cursussen en trainingen te kust en te keur, zodat je als theoloog al gauw denkt: dat zouden wij beter kunnen.

Is het leven van de hoorders van het woord niet te gedifferentieerd geworden? Woorden, die voor iedereen kunnen gelden, gelden die wel voor mij persoonlijk? ‘Waarom zou ik naar een kerk gaan en luisteren naar een dominee? Hij luistert ook niet naar mij!’, zo merkte iemand op, de enige deelnemer aan de groep, die geen dominee was. Dat hoeft een goede preek niet overbodig te maken, maar betekent wel, dat de kerk veel meer op de plekken waar geleefd en gewerkt wordt de dialoog moet aangaan over zingeving en betekenisgeving van het menselijk bestaan. Dit temeer omdat dit luisteren naar de stem van wie roepen om recht aan de basis zelf staat van bijbel en kerk. Dit staat echter in scherp contrast met de terugtrekking op de eigen groep, die zich op dit moment aftekent. Is het niet urgent de taal van de preek te vertalen in termen, die aanhaken bij de taal van de publieke ruimte? Het werk van Rosenstock-Huessy biedt daartoe de categorieën en de termen en nodigt daartoe uit zonder daardoor aan diepgang te verliezen. Hoort het niet bij het beeld, dat Michelangelo van de heilsgeschiedenis geeft, dat het woord Gods in de taal van mensen omgezet wordt?

Vragen en zoeken

Dat wil niet zeggen, dat men de “leer” van Rosenstock-Huessy voor zoete koek heeft aan te nemen. Voor hem was het niet een leer, maar een ontdekkingstocht, en waarom moet telkens de volgende generatie een leer maken, van datgene wat voor de eerste generatie een ontdekkingstocht was? De denigrerende toon, waarop Rosenstock-Huessy over de islam spreekt bijvoorbeeld past niet bij zijn eigen methode van door spreken te veranderen. In ieder geval is dat niet de manier om met moslims in gesprek te komen. Ook de plaats van Israël in de geschiedenis is een blijvend punt van discussie. Is het niet heel begrijpelijk, dat Rosenzweig als jood kritisch opponeert tegen een geschiedenisopvatting, waarin alles zozeer meegenomen wordt in één proces? En wat te denken van de veelheid van ‘sweeping statements’ en in het betoog niet onderbouwde stellingen in het werk van Rosenstock-Huessy? Worden hier gaten van onwetendheid voortijdig opgevuld of kan hij het zich veroorloven door zijn overgrote deskundigheid? Maar wie kan dat allemaal nagaan en controleren?

Blijft, dat Rosenstock-Huessy op zijn minst een deur opent, die tot nu toe dicht zat. Mogelijk komt iemand nog eens met een heel andere opmaak van de heilsgeschiedenis, maar dan wel door deze deur. Verschillende deelnemers vroegen zich af: zou het wat bescheidener kunnen? Moeten wij Christus als centrum van de wereldgeschiedenis claimen? Geeft dat wel de gewenste openheid voor het interreligieus gesprek? Anderzijds rijst de vraag, of wij ter wille van de dialoog en de openheid in het donker alle katten even grauw moeten maken. Het is onvermijdelijk en zelfs wenselijk, dat men heen en weer leest tussen eigen beleven en dat wat men beschouwt of beluistert (waar ligt het onderscheid daartussen?) als hoogtepunten en leerervaringen van de geschiedenis. Dat partijdige standpunt zou Rosenstock-Huessy als eerste aanvaarden. En in die partijdigheid spreekt hij ook. Maar ‘partijdig’ betekent ook ‘partieel’ en dus onder invloed van de ‘partners’ in een discussie voor correctie vatbaar. Over de betekenis van de geschiedenis kan men alleen van binnenuit spreken. En al naargelang men beter geluisterd heeft, heeft men meer te zeggen. Men zegt wel eens, dat er geen ‘groot verhaal’ meer is, maar het zou wel eens kunnen zijn, dat het grote verhaal van het geslacht mens pas nu begint.

Reinier Gosker, Otto Kroesen, Henk van Olst