God heeft voorkennis

logo-idW-oud

 

GOD HEEFT VOORKENNIS

Uitgeverij Boom is opnieuw met een theologische klassieker op de markt gekomen: Johannes Calvijn, De eeuwige voorbeschikking Gods. Lees dit boek om te zien hoe Calvijn een hevig werkende vulkaan bestijgt om te tasten naar de verborgen Raad van God. Als hij terugkomt draagt hij twee stenen tafelen in de hand, de dubbele uitverkiezing, waarna een donkere aswolk nog lang over de Lage Landen blijft hangen. Het boek ligt goed in de hand, de vertaling van Visser is helder en soepel, de inleiding van Balke en zijn annotaties geven een prachtig en toch kritisch overzicht over het hele gebeuren. Maar de titel ‘De eeuwige voorbeschikking Gods’ verhult nauwelijks hoe fascinerend en vreeswekkend de zaak is. Ze klinkt in ieder geval intrigerend zoals de radioreclame voor e-matching: ‘Deze bood-schap is niet bedoeld voor mensen …eh…voor wie deze niet bedoeld is’. Om in de sfeer van die reclametekst te blijven: hogeropgeleiden kunnen dit boek niet laten liggen.

Preken
Calvijns inzicht in Gods voorkennis komt het meest indrukwekkend aan het licht in de beide preken die hij op 5 mei 1555 hield. Het boek wordt ermee afgesloten, maar ik lees ze als inleiding op het hele boek, als de leiddraad voor het verstaan van de kennis van de genadige keuze van God. De toon is hier zuiver. Het gaat maar om één ding: aandacht wekken bij de hoorders voor de heilzame, vaste grond, die God hen geeft. Deze éne, ondubbelzinnige oerbeslissing van de Eeuwige wordt vernomen in het gebeuren van de verkondiging en verschijnt onder ons in de spiegeling van Jezus Christus. De preken hebben een kracht, waardoor tegelijk de verwarrende en ondermijnende krachten in de samenleving bewust gemaakt worden èn terzijde gedrongen. Even, als in het voorbijgaan, laat hij zien hoe het is wanneer dit basisvertrouwen ontbreekt: men ziet zich zelf in het contrastbeeld van de mens die deze vaste grond mist.

Theorievorming
Het gaat echter in dit boek vooral om de theorievorming, de kritische, theologische reflectie, die Calvijn aan het thema wijdt. Hij moet daartoe naast zijn preken gaan staan om verantwoording af te kunnen leggen van de wijze waarop hij de theologische traditie verwerkt en hoe hij de Bijbelse teksten uitlegt. Wat bedoelt Paulus in zijn brief aan de Efeziërs, dat God vanaf de beginne de mens kiest en dat de mens daardoor voor altijd zijn bestemming krijgt? En wat bedoelt Paulus in de brief aan de Romeinen, wanneer hij deze genadige verkiezing contrasteert met de notie van de verwerping ? En waarom heeft Augustinus juist hier zo scherp in de discussie ingegrepen en waarom is men in het algemeen geneigd om de scherpe kantjes daarvan af te vijlen? En waarom moet Calvijn met alle kracht die in hem is die algemene neiging weerstaan? In zijn theorievorming is de toon anders dan in de preken. We weten dat uiteraard al lang uit zijn bespreking in de Institutie, waar Calvijn met de deur in huis valt en meteen het motief van de dubbele uitverkiezing aan de orde stelt. Gelukkig wordt in deze uitgave niet de al te voorspelbare tekst uit de Institutie geboden. De lezer wordt daarentegen betrokken bij het historische moment in 1551, waarop Calvijn door een dwarsliggende bekeerling, Bolsec, zodanig wordt getergd, dat hij de kwestie van de uitverkiezing wel moest bespreken met zijn collega’s. De tekst, de consensus van Genève, draagt de sporen van de heftigheid, waarmee Luther Erasmus aanviel op het punt van de vrije wil en van het ‘Nein’, waarop Barth Brunner trakteerde op het punt van de bemiddeling van de kennis van God. Je voelt dat er veel op het spel staat en je voelt ook dat in het vuur van de strijd grenzen overschreden worden. Dat maakt het lezen van dit stuk buitengewoon spannend. Geprikkeld door deze confrontatie schrijft Calvijn het jaar daarop zijn lang uitgestelde commentaar op de predestinatieleer van de Kampe-naar, Albert Pigge. De lezer hoort hoe daar de (nog steeds in onze tijd bekende en gedeelde) bezwaren tegen Calvijns uitverkiezingsleer voorbijkomen en voelt hoe razend Calvijn moet zijn geweest. Maar, waarom was hij zo razend?

Woede
Laat ik proberen er in mijn eigen woorden dichterbij te komen. Hoe was het allemaal begonnen? Calvijn ging in het spoor van Luther voor de vrijheid van de mens. De vrijheid om er te kunnen zijn voor God en voor de mensen in het doen van liefde en recht. Die vrijheid is een gave van Gods Geest, die in geloof ontvangen en in gebed bewust ge-maakt wordt. De mens krijgt daartoe het volste recht in verbondenheid met Jezus Christus. Het gaat om die specifieke, christelijke vrijheid, die door geen kerkelijke instantie en geen wereldlijke macht en geen menselijke angst mag worden bedorven. Dat was de aandrift van de reformatie, die dicht aanlag tegen de grandioze en meeslepende verlichtingsbeweging van de renaissance. Voor Calvijn is het duidelijk dat deze menselijke vrijheid is gegrond in Gods vrijheid. Dat wil zeggen, een beroep op de menselijke vrije wil en op wat mensen beschouwen als naastenliefde en gerechtigheid is voor hem geen optie. Die wegen zijn voor hem afgesloten. De vrije wil heeft haar gezicht verloren, liefde en recht zijn te zeer gecorrumpeerd om er op te kunnen bouwen. De boodschap dat God de mens bevrijd heeft, is de bron van de christelijke vrijheid. Onze vrijheid hangt daarmee aan de vrijheid waarmee God zelf de strijd voert tegen alle machten die haar ondermijnen.

Ik zie Calvijn bezig om in het maatschappelijk debat van zijn tijd ruimte te maken voor deze vrijheid van God. Hij schept met talige middelen een ruimte waar de mens God ontmoet, zoals God er is, als de onbekende Ander tegen-over ons. Het is de ruimte waarin God zich op zijn tijd openbaart in verborgenheid, zodat de mens verrast kan zeggen: ‘De Heer heeft mij gezien…’, maar waar de mens ook hoort dat God kan zeggen: ‘Ik ken u niet’. Het is de ruimte waarin de heilzame, maar ook de verschrikkelijke werkelijkheid zich voltrekt van wat we ‘communicatie met de ander’ noemen. Dat zet hem er toe aan om korte metten te maken met iedere poging om Gods vrijheid in te vullen met onze eigen beelden van vrijheid en van recht en liefde. Die beelden liggen als het ware op straat: het is de gedachte dat God liefde is en dus alle mensen voorgoed als zijn bondgenoten beschouwt; het is de gedachte dat God rechtvaardig is en het dus niet kan maken om sommigen mensen voorgoed als zijn tegenstanders te beschouwen; en het is de gedachte dat God alleen het goede met de mens voorheeft, zodat de mens het zich zelf te wijten heeft als die geen gebruik van dat goede wil maken. Het lijken heel redelijke argumenten, maar Calvijn prikt die redelijkheid door. Met deze beelden vult de mens de vrijheid van God in en manipuleert God tot een gedachte, waar de mens zelf over beschikken kan. Uiteindelijk heeft dan de mens de gedachte aan deze God niet eens meer nodig. Weg dus met die beelden. Ze vervullen Calvijn met woede, zoals Paulus in Athene. In de echte ontmoeting met God blijft God vrij, vrij in zich zelf, vrij om vanuit zich zelf tot de mens te komen in zijn daden van liefde en recht, vrij om zelf op zijn termen de mens te herscheppen. Juist die vrijheid van God is de vaste grond onder ons bestaan. Ik meen dat ik Calvijn in deze beeldenstorm versta.

Over de grens
Ik zie echter ook dat Calvijn in zijn ijver om de vrijheid van God te verdedigen zelf een nieuw beeld van God maakt. Om Gods wil en Gods keuze werkelijk vrij te houden, dwingt hij zijn tegenstanders om te erkennen dat God dus zelf wel uitmaakt dat hij bepaalde mensen kiest en andere verwerpt. Nogal een beeld! Deze voorstelling van de dubbele uitverkiezing is net zo manipulatief als de gedachte aan een algoede en alles en allen verzoenende God. Hier gaat Calvijn zelf over de grens, die hij aan zijn tegenstanders stelt. Hij vult Gods vrijheid in en daar zullen zijn navolgers maar al te gretig gebruik van maken. Zo zien we in de loop van de strijd die Calvijn in woede is begonnen hoe het bederf van het beste het ergste is. Het leidde tot een opvatting van Gods voorbeschikking, ‘die zich uiteindelijk nauwelijks meer onderscheidde van het klassieke noodlotsdenken, waartegen Calvijn juist zo ageerde…’(W. Balke, XXV).

Opnieuw beginnen
In de vorige eeuw braken nieuwe inzichten door die het denken uit de impasse haalden, maar die tegelijk weer lastige vragen opriepen. Zo werd de uitverkiezing van het volk Israël niet langer verstaan als verwerping van de andere volken, maar als zegen voor die volken. Tegelijk vertaalde de socialistische beweging het eindoordeel in termen van strijd om sociale gerechtigheid, waarbij de arme werd verheven en de onderdrukker werd verworpen. De vraag is hoe deze verschillende inzichten kunnen doorwerken in de ruimte waar Calvijns beeldenstorm woedt. De proef op de som ligt in het lezen van zijn werk.

Maarten den Dulk

Johannes Calvijn, De eeuwige voorbeschikking Gods, Boom 2009