Een persoonlijk verslag van een opmerkelijke promotie

logo-idW-oud

 

EEN PERSOONLIJK  VERSLAG  VAN EEN OPMERKELIJKE PROMOTIE

Op woensdag 14 mei jl was ik in de Senaatszaal van het Academiegebouw te Utrecht getuige van de promotie van Coen Constandse tot doctor in de godgeleerdheid. Sowieso een grote prestatie, maar in dit geval des te opmerkelijker vanwege het onderwerp. Coen promoveerde namelijk op de theologie van Friedrich-Wilhelm Marquardt; een theologie waarvan je zou kunnen zeggen dat die methodisch nu niet bepaald ‘compatible’ is met wat academisch gangbaar is. Zijn zeven-delige dogmatiek heb ik indertijd met rode oortjes gelezen, maar zijn benadering is zo anders dan bestaande dogmatieken en de inhoud zo kritisch ten opzichte van de traditionele christelijke leer, dat menigeen in kerk en hogeschool erop reageert als een biologisch akkerbouwer op zijn buurman die genetische manipulatie niet schuwt. Nog niet zo lang geleden had dr. A. van de Beek er maar zeven pagina’s voor nodig om zich van Marquardts zeven-delig werk te distantiëren (De kring om de Messias, Zoetermeer 2002). Dat betekent dat Coen met zijn keuze voor deze theologie voor een dubbele opdracht stond: hij moest niet alleen laten zien wat het belang kan zijn van Marquardts controversiële theologie voor kerk en academie, maar hij moest – om aansluiting te vinden bij de vigerende academische methodieken – ook op zoek naar een ‘verloopsnoer’.

Ik vind het een prestatie van formaat dat Coen Constandse hierin geslaagd is. Met zijn dissertatie ‘Het gebod van de hoop; een bijdrage aan het debat over eschatologie en ethiek vanuit het werk van F.-W. Marquardt’ heeft hij aan beide opdrachten voldaan. Door Marquardts denken te vergelijken met dat van Moltmann en Pannenberg op het gebied van eschatologie en ethiek creëert hij een begrippenkader waardoor het gesprek tussen Marquardt en andere theologen (beter) gevoerd kan worden. Daarnaast biedt zijn boek velen in het Nederlandse taalveld de mogelijkheid kennis te maken met de inhoud van Marquardts denken; een inhoud die – hoe controversieel die ook mag overkomen – ons stelt voor indringende vragen, ingegeven door ‘Auschwitz’ enerzijds en de stichting van de staat Israël anderzijds; vragen waar kerk en academie grosso modo tot nu toe over in verlegenheid zijn of waar ze zelfs met een bocht omheen lopen.

Afgezet tegen deze opmerkelijke prestatie vond ik de zitting in de senaatszaal erg mager. Wellicht had de rector er beter aan gedaan om eerst de hoogleraren De Kruijf en Den Dulk het woord te geven. Bij hen proefde je de waardering voor het verrichte werk en hun vragen – met humor en uitdagend gesteld – richtten zich op de portee van de dissertatie. Het begon echter met een aantal opponenten die zonder enig waarderend woord direct begonnen over wat ze in de dissertatie gemist hadden. Dergelijke reacties ken ik ook uit menige consistoriekamer, waarbij steevast het stramien is dat de ouderling gelijk begint te klagen over wat hij gemist heeft maar er niet over prakkezeert een gesprek te beginnen over wat dan wél te berde is gebracht. De van nature al terughoudende Coen zocht zich een weg door al deze terughoudendheid. Even kwam alles tot leven toen hoogleraar Muis de knuppel in het hoenderhok leek te gooien door het pleidooi van Marquardt aan de orde te stellen om als christenen het Joodse ‘nee’ tegen Jezus serieus te nemen. Maar die knuppel miste elk doel toen hij daarmee bleek te bedoelen dat, wanneer Marquardt daarmee gelijk zou hebben, de Joden dan Jezus terecht gekruisigd zouden hebben. Niet alleen getuigde dat van de klassieke denkfout dat de Joden Jezus gekruisigd zouden hebben (daarvoor waren de Romeinen c.q. de gojiem immers verantwoordelijk); het ging ook ten enenmale voorbij aan de bedoelingen van Marquardt. Marquardt was immers niet bang om, zoals Muis suggereerde, kritisch te zijn ten opzichte van het Joodse leren en leven; we mogen als christenen met hen van mening verschillen zoveel als we maar willen. Maar waar het hem om ging was nu juist of dat dan een theologiseren en geloven mocht zijn dat nu eens niet bedreigend zou zijn voor het blote bestaan van het Joodse volk maar, integendeel, vertrouwenwekkend. En juist het Joodse ‘nee’ tegen Jezus is voor christenen in de loop der eeuwen reden geweest zich tegenover het Joodse volk weinig christelijk te gedragen. Willen we ooit serieuze gesprekspartners worden, dan zullen we in elk geval moeten beginnen die gesprekspartner zelf serieus te nemen in wat hij zegt en zijn argumenten te overwegen. Enfin, Coen was er druk mee om ook deze misplaatste knuppel zo goed mogelijk te ontwijken zonder onaardig te worden.

De rector maakte ongebruikelijk veel haast, alsof hij wist dat er aan het slot ook nog kritiek te beluisteren zou zijn die hout sneed. Nogmaals: was het daarmee begonnen dan hadden we een andere middag gehad. Maar het resultaat telt. Vooral voor Coen en zijn Mendie. Een hartelijke felicitatie op deze plaats van gewoon een dominee die met veel plezier samen met de gemeente onderweg is; ook onderwezen door Marquardt.

Bart Gijsbertsen