Gereformeerden – Youth for Christ – Karl Barth
Het „Gesprek met de lezer” in het nummer van dit blad van 3 Mei zal menigeen ontsteld hebben. Menigeen, die niet zelf regelmatig kennis neemt van hetgeen de Gereformeerde kerkelijke pers zich veroorlooft jegens de theologie van Karl Barth en haar volgelingen. Het zou ook Prof. Miskotte niet moeilijk gevallen zijn daarvan nog pijnlijker voorbeelden te geven dan hij reeds deed. Wij die ambtshalve week aan week dit alles onder ogen krijgen, weten er alles van. En of het nu losbrandt in de gezwollen taal van Prof. Schilder of in de zogenaamde humor van iemand uit Leiden, maar Barth is een „modernist”, en dat wil in déze taal en bij déze mensen zeggen: óók een nieuwe heiden.
Bij de ultra-rechtzinnigheid in de Hervormde Kerk kan men dezelfde klanken en betitelingen vernemen. Men moet „De Waarheidsvriend”, het orgaan van Professor Severyn maar eens lezen. Men leze eens het „Gereformeerd Weekblad” van Ds. Kievit. Om dan te weten, dat twee dingen de Kerk verwoesten. De Partij van de Arbeid en de Theologie van Karl Barth.
En het merkwaardige feit doet zich dan voor, dat eigenlijk noch bij de Gereformeerden noch bij de ultra-Bondsmensen aldus en zo dikwijls wordt opgetreden tegen een beweging als Youth For Christ. Daar wil ik zo aanstonds iets over zeggen.
Natuurlijk zal men het bestrijden, maar het felle oordeel over Karl Barth aan Gereformeerde zijde, komt naar mijn gevoel altijd weer voort, is gevolg van, terug te brengen tot de politiek. De theologie van Barth ondermijnt — en terecht — het absolutisme van „de” christelijke politiek. Men wéét het daar wel, dat elk predikant, die de crisis der theologie is doorgekomen en het profetisch getuigenis weer heeft gehoord— en dit bij Barth heeft gehoord! — verloren is voor de christelijke politiek in de ontbindende vorm, waarin zij zich nog steeds onder ons volk voortbeweegt. Ontbindend, want scheidend en verduisterend. Scheidend, waar zijn nóg steeds — en zeker aan A.R.-kant — niet anders kent dan eigen verkoren volksdeel. Verduisterend, waar het dat profetisch getuigenis niet toelaat, het Evangelie ontkracht, verdonkeremaant, van deze wereld en van dit volk het domein maakt van „het” beginsel. Het beginsel, dat altijd praevaleert boven het Evangelie, waarvan het ten hoogste is afgeleid. En als hét heilige huis wordt aangetast — en het moge dan partij heten of school, Kerk of samenleving — dan treedt het allemaal in het geweer. En dan is er maar één soort munitie: die der grote woorden en der verdachtmaking. In de verbeelding, dat dit weerlegging is en dat het in staat zal zijn op de duur „eigen” mensen, die geen genoegen meer nemen met een dergelijke methode van polemiek (want er is toch wel iets in de geesten en harten gebeurd van ’40—’45 en daarna!), nochtans bij de vaderen te houden.
Men zal te gereder tijd wel ontdekken, maar dan tot eigen ontsteltenis, dat deze wijze van strijden in een zodanig offensief, in vele gevallen over het doel heenschiet.
Binnen de Hervormde Kerk en aan haar uiterste rechtervleugel is het niet zozeer de politiek, die het hem doet. Het is daar veel meer samenvallend met de tweede oorzaak, waarom het binnen de Gereformeerde Kerken op menig punt zo is. En wel, omdat in wezen zowel de Gereformeerde Bond binnen de Herv. Kerk als de Gereformeerde Kerken secte zijn. En niet eens meer: Kerkje in de Kerk. Secte.
Eén van de typische kenmerken der secte is, dat zij zich immer dóórdeelt. Wij zeggen het zonder leedvermaak, maar het zal bij de Gereformeerde Kerken niet blijven bij de laatste deling van de Art. 31 -groep. Het gaat dóór.
Vervolgens waant de secte zich alléén Kerk te zijn. Daarom zou te verdedigen zijn, dat ook de Rooms Katholieke Kerk secte is. Met haar hebben dan de Gereformeerde Kerken en de Bond gemeen, dat zij dit nimmer zullen toegeven. En dat is dan weer: juist omdat zij secte zijn.
Bij de „Bond” uit het zich in een wonderlijk gedrag. Bijvoorbeeld — het lijkt maar weinig, maar het betekent veel —: de beroepingsberichten in de specifieke Ger. Bondspers betreffen dikwijls uitsluitend de Bonds-gemeenten. De rest van de Kerk is van geen belang. Men hoeft van haar bestaan dus ook niet te weten. Men bouwt eigen verwoeste kerken en pastorieën op. Men helpt alleen de „eigen” gemeenten. Men doet voor een belangrijk deel niet mee aan de Paas-collecte. „Want het geld gaat naar de Vrijzinnigen” en men acht zich alléén „wachter op Sions muren”.
Wij zouden zo kunnen doorgaan. Maar het is genoeg.
Nog één ding moet ons met het oog hierop van het hart. Het is ons tot nu toe nog nooit gebleken, dat de Partij van de Arbeid één vinger heeft uitgestoken naar de Kerk. Het is ons herhaaldelijk gebleken, en het blijkt nog telkens, dat het secte-wezen van Gereformeerden, hoe dan ook „gelegen” en geheten, niet anders doet dan de ruimte der Kerk verengen en tallozen, die door het Evangelie geraakt worden, stellen buiten zijn heil en zijn aanspraak.
Wij mogen niet generaliseren. Wij weten, hoe binnen de Ger. Bond in de Her v. Kerk mannen zijn, die met de onvrede over dit alles hun weg gaan en hun strijd voeren. Er is een kentering en zij behoren, ofschoon in naam, in wezen niet meer tot de secte.
Hetzelfde geldt voor de Gereformeerde Kerken. Waar de ruimte er daar is, is het gesprek mogelijk. Wij denken aan de groep jongeren, die verontrust zijn. Aan mensen als Prof. Brillenburg Wurth, Bavinck, Grosheide en anderen. Hen stellen wij niet verantwoordelijk voor het kwaad, dat anderen stichten. Het valt slechts te hopen, dat zij bij machte zijn die anderen tijdig tot de orde te roepen.
Wat heeft nu Youth For Christ met dit alles te maken?
Dit, dat de weinige kritiek uit Gereformeerde kring hierop, het meedoen eraan (Ds. Barkey Wolf) gevolg is van het feit, dat Youth For Christ geen politieke gevolgen heeft, dat het politiek niet optreedt en derhalve het heilig huis onaangetast laat. Want, vanuit gereformeerd dogmatisch standpunt zou er toch waarlijk wel één en ander over te zeggen zijn. Ds. Buskes heeft het In dit blad reeds gedaan. Al ware het alleen maar, omdat daar vele Gereformeerde Jongeren komen, die het in eigen kerkelijk midden te weinig levend vinden.
Wij stellen ons daarmede volstrekt niet achter Youth For Christ. Maar het komt ons alleen voor, dat dit verzet ongetwijfeld zou komen, wanneer Youth For Christ óók ging zeggen, dat de Nederlandse christelijke politiek in haar uitingen en gevolgen funest is voor het Evangelie. En van uit Gereformeerd-kerkelijk standpunt is er ook nu reeds genoeg over te zeggen. Men doet het evenwel niét. Want het gaat altijd om de politiek! Q.e.d.
N.G.J. van Schouwenburg
(In de Waagschaal, jaargang 2, nr. 32. 9 mei 1947)