Karl Barth100e geboortedag

 

 

 

Prof. dr. F.O. van Gennep over Karl Barth bij zijn 100e geboortedag

  1. Het uitgangspunt van Barth’s theologisch denken is verbluffend eenvoudig: het getuigt steeds op elke bladzijde van een diep geloof in God als grondslag van zijn theologie.

  1. Barth wil ons steeds weer zeggen dat wij mensen moeten ophouden allerlei dingen over God te beweren alsof we daar ooit vanuit onze menselijkheid toe in staat zouden zijn! Dat is de oer-vergissing – zacht woord voor onze miskenning tegenover God! – waardoor we van meet af aan en voortdurend onze verhouding tot God fundamenteel verstoren.

  1. Het komt er in ons leven nl. op aan dat Gòd juist iets tot ons zegt en wat wij proberen daaraan gehoorzaam te zijn.

  1. Onze kennis van God is niet een beschouwing van ons uit over God waarbij wij onvermijdelijk aan God toch bepaalde menselijke eigenschappen toeschrijven: wij kunnen God alleen kennen zoals Hij zich aan ons openbaart.

  1. Barth draaide daarmee heel de gebruikelijke theologie op zijn kop omdat men zowel in vrijzinnige als orthodoxe kringen gewend was geraakt de mens met zijn zelfstandig denkvermogen en zijn eigen religieuze ervaringen in het centrum te plaatsen (zoals in onze tijd even hard gebeurt! –K).

  1. Barth maakte daarentegen voluit ernst met het werkelijke Oer-begin van alle gebeuren in de wereld, namelijk met Gods Openbaring van zichzelf in onze werkelijkheid: aan die Openbaring als daad van God zelf kunnen wij mensen pas God leren kennen: we dachten misschien dat we wel wisten wie of wat God is, wat zijn schepping, erbarmen, zijn oordeel of zijn koninkrijk inhoudt, maar dat moet ons eerst weer volkomen nieuw van God uit worden gezegd.

  1. Kortom: Barth in zijn theologie volgen betekent een omwenteling in ons huidig denken:

    1. je gaat ontdekken dat in de grond der zaak onze religie “ongeloof” moet worden genoemd: onze religie is een ”gevoel voor het goddelijke” zoals dat zijn aanknopingspunt heeft in de psychologische en sociale grondgestalten van het menselijk leven

    2. in het geloof verlaten we nu juist louter menselijke gegevens die zich nl. voortdurend in onze levenspraktijk dreigen te verzelfstandigen als een soort ons gedrag bepalende “godheden”

    3. het geloof opent ons oog voor wat God ons vanuit Zijn geheel andere werkelijkheid schenkt met de door Hem beoogde doelstellingen en mogelijkheden in ons mensenbestaan, zoals die ons in het Woord Gods – ons in Oud en Nieuw Testament bekendgemaakt – als Zijn door ons mensen te volgen Wil voor heden en toekomst is geopenbaard

    4. het geloof in dit Woord Gods betreft niet alleen ons persoonlijke leven, maar ook ons sociale en politieke bestel omdat de genoemde verzelfstandiging van “godheden” zich in het bijzonder op die gebieden manifesteert (Barth bestreed daarom het nationaal-socialisme, communisme, kapitalisme, ver-christelijking van de politiek, atoombewapening e.d.: wegens zijn verzet tegen het nazi-dom van Hitler werd hij als hoogleraar in Duitsland over de grens gezet).

  1. Ook op het gebied van de exegese en het verstaan van de Boodschap in Oud en Nieuw Testament bracht Barth een omwenteling teweeg: niet langer stond op dit gebied de mens met zijn geleerdheid (de historiciteit van de bijbelboeken) centraal, maar de Schrift zelf als instrument van Gods zelfopenbaring, in het bijzonder in Jezus Christus: hij ontwikkelde de leer van de drie gestalten van het Woord Gods, waarbij hij Jezus Christus zag als de eerste, de Bijbel als de tweede en de prediking als de derde gestalte van het Woord (daarmee maakte hij de gezaghebbende samenhang tussen Christus en het getuigenis aangaande Hem van kerk en prediking duidelijk).

  1. Voor Barth en zijn volgelingen was de Bijbelse Boodschap het ware getuigenis aangaande Jezus Christus als één van de zijnswijze van de Drieënige God: de Bijbel is zelf prediking en getuigenis van die in Jezus Christus geopenbaarde Drieënigheid.

  1. Doordat Barth de Bijbel in zijn geheel als prediking van Gods Openbaring in Jezus Christus zag, werd een einde gemaakt aan de heilloze scheiding tussen het Oude en het Nieuwe Testament waarbij het Oude Testament er altijd bekaaid van af kwam: de beide Testamenten staan in gelijke spanning tot Gods openbaring in Jezus Christus: zij hèbben Christus niet, maar zij betuigen, prediken Hem: het Oude Testament doet dat in de tijd van de verwachting, het Nieuwe in de tijd van de herinnering.

  1. Daarmee is ook een einde gemaakt aan een fatale visie ten aanzien van Israël, de opkomst van een christelijk antisemitisme: niet meer de voorstelling dat in het Oude Testament God de God der wrake is en de Wet als een alle leven verziekende macht werd gezien, niet meer de schijn-tegenstelling als zou Israël een God verloochenende nationale grootheid zijn, maar de Kerk als de universele vertegenwoordiger van de God van het Nieuwe Testament: door Barth’s visie op de eenheid van de Heilige Schrift kreeg men weer oog er voor dat zowel het Oude als het Nieuwe Testament deel heeft aan belofte en vervulling, Wet en Evangelie, oordeel en vergeving.

  1. Was in vroegere tijd de christelijke Kerk in een zeer triomfalisme een zelfgenoegzame grootheid geworden die zich als koninkrijk Gods op aarde kon presenteren (“het ware Israël”), door Barth’s nieuwe visie op de eenheid van Oud en Nieuw Testament, ontstond een verregaande kritiek op de Kerk als instituut: in het denken van Barth werd de Kerk middel, in plaats van doel: het Oude Testament is geen afgedane zaak, ook wij in de gemeente leven met het schrijnende “nog niet” van Israël dat in de psalmen doorklinkt ook wij kijken uit naar Gods Koninkrijk, wij hebben Jezus Christus niet in ons bezit, er is solidariteit tussen Israël en de gemeente van Jezus Christus in de verwachting!

————————————————————–

 Noot

Het bovenstaande is een excerpt van een uitvoeriger artikel dat wijlen Prof. Van Gennep (rector van Hydepark” en hoogleraar in Leiden) ter gelegenheid van de honderdste geboortedag van Karl Barth (geb. 10 mei 1886) in HN 14 juni 1986, schreef.