‘Ik sterf van dorst nabij de koele bronnen’ (François Villon)

logo-idW-oud

 

‘Ik sterf van dorst nabij de koele bronnen’ (François Villon)

In het jaar waarin het synodale ‘visiestuk’ Leren leven van de verwondering in bespreking werd gebracht, verschenen er twee boeken over gemeenteopbouw, die (zo verschillend als ze onderling zijn) door dezelfde missionaire geest bezield worden. Ze willen gemeenteleden aansporen om de zaak van de organisatie en de geest van geloof en hoop samen te brengen. Het vak gemeenteopbouw wordt er minder zakelijk-sociologisch en meer bevlogen-missionair aangestuurd. En praktische theologie wordt er niet zozeer als zorgelijke crisiswetenschap ingezet, maar als een hart onder de riem van de lezers gestoken. Het eerste boek dat mij treft is van Henk de Roest. De Roest publiceerde En de wind steekt op! Kleine ecclesiologie van de hoop. Meinema, Zoetermeer 2005. Het is of een enthousiaste regisseur op het toneel springt en de verslagen toneelspelers laat zien wat er mogelijk is als hun creativiteit ontketend en de kleingeestigheid verjaagd wordt. Hij geeft iets van de passie voor de gemeente door, die zo kenmerkend was voor zijn leermeester Ted van Gennep. Het zal de lezers van dit blad, die de stem van Van Gennep nog in de oren hebben, goed doen dit boek te lezen. Hier wordt onbevangen gejongleerd met bijbelse verhalen en met ervaringen uit het veld en met de inzichten in het materiaal van de communicatie waaruit gemeenschap wordt gevormd. Ik heb de tekst met verwondering geboren zien worden en weet dus dat ik niet tussen dit boek en de lezer hoef te komen en verwijs simpel naar mijn woorden op de achterflap.

Het andere boek is van Marius Noorloos. Hij heeft na zijn veelgebruikte Leven uit de bron een vervolg geschreven: Groeien bij de bron. Kansen voor het christelijk en kerkelijk leven. Kok, Kampen 2005. Bas Plaisier heeft er een wervend voorwoord aan toegevoegd, waarin hij het op één lijn zet met het visiedocument van de synode. Maar Marius vroeg toch ook om mijn reactie in dit blad en dat treft, want het eerste nummer van dit jaar opende met een salvo van reacties op het visiedocument. In dat kader past een korte reflectie op Noorloos’ boek.

Marius Noorloos brengt hier een aantal notities bij elkaar die hij in de loop van de jaren gebruikt heeft voor zijn trainingen. Het is het werkboek van een coach en deze coach begeleidt groepen van goedbedoelende en o zo weerbarstige vrijwilligers die samen met een predikant de gemeente moeten aansturen. Dat coachen gaat uiteraard in de directe rede. Je ziet Marius langs de lijn staan om de zwoegende sporters met vingertekens en korte instructies te informeren en te stimuleren. Later neemt hij met hen de wedstrijd door, disciplineert hen, wijst op het belang van de goede dosering van de energie en laat ze niet gaan zonder een opwekkend lied en peptalk. De onderwerpen volgen elkaar min of meer losjes op. Het gaat niet alleen om praktische vragen naar het leven met verschillen in de gemeente en met de verschillende wijzen van receptie van het evangelie en hoe je omgaat met de kern en de rand van de gemeente, het gaat óók om een pauze bij wat meditatieve liederen, en het gaat óók om theologische thema’s, zoals een kleine pneumatologie, een opmerking over ‘op nieuw geboren worden’, over rijkdom en armoede, kwaad en lijden en zowaar over de uitverkiezing. Deze rapsodie van heel praktische vragen, van een liturgisch moment en van het geloofsgesprek is kenmerkend voor de bedoeling van dit boek. Organisatie en geloof worden niet tegen elkaar uitgespeeld, maar worden als elkaars bondgenoten beschouwd. Juist een kerkenraad die het geloofsgesprek onderhoudt, blijft gemotiveerd voor het organisatorische werk. Zo althans heeft Marius gewerkt en wie hem bezig ziet, vermoedt dat je met zo’n coach niet gauw ruzie zal krijgen.

Toch welt er onverhoeds een kritische reactie bij me op. Ik kan dat misschien het beste aangeven door te wijzen op de preek, waarmee Marius het boek afsluit. In deze zorgvuldige en eerlijke preek, kijkt hij terug op zijn werk en mijmert over de woorden: ‘Ik heb het geloof behouden’ (2 Tim. 4:7). Terwijl ik meemijmerde, viel me in hoezeer de teneur van het hele boek kan worden samengevat met deze woorden. Het is een poging om als gelovig mens samen met een spirituele kerkenraad het geloof van de gemeente te bewaren. Wat is daar tegen? Daar is alleen wat tegen, wanneer het ‘bewaren van het geloof’ wordt beschouwd als een probaat middel om negatieve bewegingen buiten het bewustzijn van de gemeente te dringen. Het verlangen naar het ‘bewaren van het geloof’ verzet zich dan tegen de bewegingen waarin het ‘bewaarde geloof’ wordt losgelaten en waarin het agnosticisme wordt toegelaten en waarin de burn-out van de gemeente wordt geproefd en waarin onverholen kritiek op de religie en ook op de eigen christelijke religie geuit wordt. Op de momenten dat er in dit boek iets van die ‘bewarende’ tendenz merkbaar is, word ik balsturig. Ik ben zelf langs een weg gegaan, waarin het me eenvoudigweg niet mogelijk was om deze crisis te ontlopen. Om het geloof te bewaren heb ik het moeten verliezen. En slechts in dit verlies heb ik onverwachts weer iets, in fragmenten, zien oplichten van een nieuw vertrouwen in God. De waaghalzen die me hier de weg wezen, heetten Kroon, Buskes, Mönnich en Miskotte. Zij wisten iets van dat verschrikkelijke gevecht, waarin de Heilige Geest zich als een leeuw tegen het christendom keert en zich niet als huisdier van de kerk laat behandelen. Ze openden de oren voor een stem als die van Jeremia, die wist dat God niet meer samenviel met de tempel en met het boek en met de organisatie en met het geloof. Weet Noorloos hier niets van? Natuurlijk weet hij ervan en spreekt er ook over. Maar de coach in hem gaat nu eenmaal graag op een wat positievere lijn zitten. Hoe vreemd dat juist een positieve houding de omgekeerde reactie kan oproepen. Ik voelde me soms bij het lezen van Groeien bij de bron als François Villon, die op velerlei wijzen de raadselachtige regel varieerde: ‘Ik sterf van dorst nabij de koele bronnen’. En ik besef dat ik met deze reactie op Noorloos in de buurt kom van de kritische reacties die in dit blad zijn losgelaten op het visiedocument van de synode.

Nu is het niet mijn bedoeling om van de weeromstuit een houding te verheerlijken, waarin geloof en ongeloof, God van Israël en atheïsme, in een permanente dialectiek worden onderscheiden en verbonden. Een paradox is een intellectuele oefening, maar in een paradox kan je niet wonen. Daarom ben ik blij met de keuze die De Roest op zijn beurt aan het eind van zijn boek maakt. Hij stimuleert in de opbouw van de gemeente verschillende, tegenstrijdige bewegingen. De beweging die zich buigt naar de bron – om in termen van Noorloos te spreken – èn de beweging die uitwaaiert in de samenleving. Wie de vrijheid neemt om zich, telkens als de tijd daar is, aan één van deze bewegingen te wagen, krijgt het met de Geest te doen, waarbij het kan gebeuren dat je de wind van voren krijgt.

Maarten den Dulk

terug naar inhoudsopgave

volgende artikel