Geense over de Protestanten en Europa

logo-idW-oud

 

GEENSE OVER DE PROTESTANTEN EN EUROPA

In 1995 verscheen Geen reiszak voor onderweg, een bundel artikelen van Adriaan Geense. In deze bundel is onder de titel Europa, wat zijn haar waarden theologisch waard? de tekst afgedrukt van een lezing die Geense in 1990 in Frankrijk heeft gehouden. We lichten daar een aantal belangrijke passages uit. (Redactie)

In Europa wordt graag gepraat over de waarden van dit werelddeel: christendom, humanisme,Verlichting enzovoort. Geense maakt daarbij een kanttekening:

‘Met de hele geschiedenis van Europa aan onze voeten realiseren wij ons de geweldige tweeslachtigheid van de Europese waarden. Zeker zijn er grote verworvenheden op cultureel, wetenschappelijk en politiek gebied. Maar er is ook een Europese geschiedenis vol eindeloos geweld. En voor veel volkeren is Europa niet synoniem met het zoeken naar menselijke waardigheid, vrijheid en sociale gerechtigheid, maar met koloniale expansie, slavernij, racisme, discriminatie, economische uitbuiting, culturele overheersing en ecologische onverantwoordelijkheid. De twee wereldoorlogen zijn in Europa ontketend en Auschwitz ligt in het centrum van Europa. Als men over waarden wil spreken, dan moét men spreken over vergeten, verkwanselde waarden in alle Europese landen.’

Het Vaticaan is graag bereid het zich verenigende Europa onder zijn geestelijke hoede te nemen en ziet zich uiteraard als de enige vertegenwoordiger van het Christendom. Toch zijn er in Europa nog protestanten. Zij kunnen niet helemaal vergeten dat Erasmus in zijn twist met Luther over de vrije wil de kant van Rome gekozen heeft en zij doen er goed aan zich bij Luther aan te sluiten.

‘Wat wil dat zeggen in de huidige situatie? Dat betekent afzien van ieder vrijheidsbegrip dat gevormd wordt zonder de ander. Dus vrijwillig afzien van de autarkie van het ‘privé’-bestaan. Op dit punt beroemt het protestantisme zich vaak op zijn waarden – zoals het individualisme en het personalisme, tegenover een katholiek of socialistisch collectivisme. Maar ook op dit punt loert de verleiding op ons: de vrijheid, dat zou het economische en religieuze privé-bestaan zijn, waarin ik me terugtrek. Het privé-bestaan als summum bonum van de vrijheid. Maar moeten we niet zeggen dat zo’n privé-bestaan de ander berooft van de bijdrage die mijn bestaan hem zou kunnen leveren? Als de landen die vroeger socialistisch heetten nooit geheel het marxistische credo in zich op hebben kunnen nemen waarin ‘de eigendom diefstal’ is, en als ze bezig zijn hun maatschappij en hun economie te reorganiseren met het oog op het ideaal van een herwonnen privé-eigendom, dan kan dat ideaal toch niet het uiteindelijke perspectief van de ware vrijheid zijn’.

‘Opnieuw de ware vrijheid van God ontdekken in onze nieuwe politieke betekent ook: leven van Gods overvloed, en niet meer van de materiële overvloed. Voor velen is de gemeenschappelijke markt een waarde omdat hij een overvloed van leuke dingen belooft. Vrijheid wordt vertaald door toegang tot de dingen die tevoren buiten ons bereik lagen. Een vrijheid als een oceaan van mogelijkheden. De vreugde die we beleven als we over een markt wandelen betekent de vreugde over de overvloed aan goederen en producten. De nieuwe technologie, die voorbehouden was aan de rijke, geïndustrialiseerde volkeren van het Westen zal de volkeren van Oost-Europa ter beschikking staan. Natuurlijk zullen we meer werkeloosheid hebben, maar we zullen over meer vrije tijd kunnen beschikken, tijd voor ontspanning, vakantie, toerisme, ‘de nieuwe idolen’ (J. Ellul). De grote factor die de gemeenschappelijke Europese markt zal verenigen is de consumptie. De in weelde badende christenen in het Westen keken af en toe met een zekere jaloezie naar de christenen van het Oosten, alsof voor hen het geestelijke leven en ascese gemakkelijker zouden zijn, dankzij het gebrek aan goederen. Zij projecteerden hun eigen slechte geweten, met de illusie dat de anderen niet in die mate slaven van de consumptie zouden zijn. Maar ze ontdekken dat ze niet beter zijn dat zij zelf. Bananen en sex-shops binnen het bereik hebben is het grote symbool van de vrijheid’.

Geense noemt ook de vrijheid-van het nooit genoeg en de vrijheid als het leven van de vergeving:

‘De vrijheid om toegang te hebben tot de goederen, wordt opgevat als een recht op goederen. (…) De ware bevrijding dient zich aan op het ogenblik waarop ik overga van een staat waarin ik mijn rechten opeis en aanspraak maak op mijn plaats onder de zon, naar een staat waarin ik met dankbaarheid in ontvangst neem.

Als men, met Luther, leert te leven van Gods gerechtigheid, in de vrijheid van een christenmens, dan leeft men van vergeving. Men houdt op te leven van de moraal, van het “op waarde schatten” van de “waarden” en daaraan een gevoel van eigenwaarde te ontlenen. Dat is één van de dingen die het moeilijkst te begrijpen zijn – en niet alleen voor de humanistische moraal maar ook één van de meest actuele dingen in het kader van een nieuw Europa. Het plan om het vrijheidsbesef te grondvesten op de “waarden” waaraan we gehecht zijn en die in de loop van de hopelijk nu voorgoed achter ons liggende periode door het slijk zijn gehaald, tekent zich al af. De paus spreekt al van een nieuw Europa met als fundament christelijke waarden. Als ze werkelijk christelijk zijn moeten ze de proef doorstaan die het farizeïsme opspoort: “Ik dank u God, dat ik niet ben als de anderen, de zondaren, en dat ik leef van mijn (en uw!) waarden. Ik dank u dat ik vrij ben van al die zonden!’ Maar wie is werkelijk vrij van alle zonde? Bij de verwerking van het recente verleden van de landen van het Oostblok tekent zich dat farizeïsme al af – het onderscheid tussen hen die “goed” geweest zijn en hen die “fout” geweest zijn en die meelopers geweest zijn van het regiem. (…) Naar mijn mening zijn zij die werkelijk “dissidenten” geweest zijn tijdens de periode waarin daar moed voor nodig was en die er de prijs voor hebben betaald, ook degenen die de minste neiging hebben zich nu op de borst te slaan, om zich te verheffen boven degenen die niet zo moedig waren. In Gods vergeving zijn de rechtvaardigen en onrechtvaardigen verenigd. (…) Het genezingsproces van Europa moet niet alleen een proces zijn van langzame transformatie, van een voorzichtig zich voegen naar de gemeenschappelijke waarden die ” intact” gebleven zijn, maar ook een proces van verzoening en van vergeving van mislukte waarden’.

Geense ziet in dit laatste een taak voor protestanten en eindigt zijn lezing met goede woorden over de bevrijding door het gebed:

‘Tenslotte is het uiteindelijke perspectief voor de nieuwe vrijheid van de christenen de bevrijding van de angst door het gebed. De angst en de vrees zijn altijd de metgezellen van loze, stuurloze vrijheid. De keuzevrijheid brengt de angst met zich mee die bestaat in het zich verliezen in de veelheid van goederen en mogelijke keuzen. De vrijheid van mijn privé-bestaan kan ik alleen verdedigen door de angst om dit of dat te verliezen, als ik muren om mijn privé-eigendom optrek. De vrijheid als liberum arbitrium indifferentiae geeft slechts een wankel evenwicht. Als nu dankzij de recente gebeurtenissen de vrees voor een derde wereldoorlog aanzienlijk is afgenomen, dan verdwijnen daarmee nog niet de angst en de vrees – ze verplaatsen zich, nemen een andere richting. De werkeloosheid, een ecologische catastrofe, een blijvende klimaatsverandering, oncontroleerbare migratie op grote schaal, dat alles bedreigt de harmonie in ons leven die op zand is gebouwd.

Tegen de angst helpt geen redeneren. Het enige wapen, het enige teken van een laatste vrijheid, gegrondvest in God, is het gebed’.