Aspecten van de Kirchliche Dogmatik

 
 

ASPECTEN VAN DE KIRCHLICHE DOGMATIK

Prof. dr Jürgen Fangmeier

 

I.                    Als leraar van de Kerk
  • Net als Luther hamerde Barth erop dat hij niet als vroom individu schreef, maar zich als “leraar van de Kerk” verantwoordelijk beschouwde.
  • Hij zei dat niet omdat hij zich onfeilbaar achtte: steeds liet hij zijn hoop blijken dat anderen het beter zouden zeggen!
  • Hij noemde zijn dogmatiek “Kirchlich” omdat hij van mening was dat hij niet op eigen gezag uitspraken ging doen, maar in gesprek met de bijbelse getuigen en met de vaders en broeders in de Kerk en de gemeenten.
  • Na het religieus individualisme van de 19de eeuw bracht Barth naar voren dat het christen zijn zich in wezen in de gemeente afspeelt en dat de bijbel in het Oude en het Nieuwe Testament niet de opwekking van vrome individuen verkondigt, maar van Gods volk als geheel in alle tijden (de vergadering en de opbouw).
  • Het centrum van de gemeente is daarom de eredienst met als doel haar zending in de wereld en haar onderweg zijn naar Gods Rijk.
II.                  Jezus Christus Woord van God
  • In de KD maakte en maakt Barth duidelijk wat het betekent dat het NT Christus het Woord van God noemt (de strijd in de Duitse Kerk tijdens het Hitler-regime heeft Barth in deze visie gesteund).
  • Hij stelt Jezus Christus centraal als het Woord van Gods beslissende daad in het wereldgebeuren.
  • Hij belijdt Jezus Christus als de Openbaring van de Drie-enige God.
  • Dit Woord van God dat God in leven en sterven van Jezus van Nazaret gesproken heeft is het krachtig, richting gevend woord voor al het menselijk leven en bevrijdt de mens tot de ware vrijheid van het geloof in Jezus Christus.
  • God sprak en spreekt beslissend en toonaangevend door het Woord van de bijbelse geschiedenis die haar begin, middelpunt en doel in Jezus Christus heeft.
III.              Het menszijn van God en de lof Gods
  • In een tijd waarin men met God verlegen was, van God niets meer wist en over God niet meer spreken kon – lijkt wel onze 21ste eeuw! –K – was Barth degene die dat juist met vrijmoedigheid weer deed.
  • Hij deed dit in het dialectisch besef dat zij als predikanten over God moesten spreken (dus niet – zoals in zijn tijd gebruikelijk was – “op een verhoogde toon over de mens”!), maar dat zij als zondige mensen (simul iustus simul peccator) dat juist – “Gòds Woord spreken”! – niet konden en toch dat mochten en moesten doen (en alleen God de eer geven!).
  • Barth waagde dat gesteund door het dankzij de Schriften kennen van de menslievendheid van God zoals die in de menswording van God in Christus zichtbaar is geworden, en die door de Heilige Geest toegang tot prediker en hoorder vindt.
  • Het zó spreken over God is niet meer objectief neutraal, maar wordt verkondiging van de goedheid Gods: “als een Hem aanbiddende lof”.
 
IV.               De drieënige God en de lof Gods
  • Hoe moet de mens het gebod vervullen om God lief te hebben wanneer hij niets van Hem weet: wie is God en hoe is God God?
  • Na zijn Opstanding geeft Christus Jezus zijn discipelen opdracht de wereld in te gaan en de volken te dopen “in de naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes” (Mattheüs 28 v. 19): God is Een in die drie zijnswijzen van Vader, Zoon en Heilige Geest.
  • Van de eerste eeuw na Christus af hebben de kerkvaders en de eerste officiële geloofsbelijdenissen deze Drie-eenheid van God voorop gesteld: “Deus est Trinitas!” (= “God is een Drie-eenheid”). 
  • Voor Barth is daarom deze goddelijke Drie-eenheid geen product van menselijke bedenksels noch een vrucht uit een metafysische cultuur, die heden ten dage verouderd is, maar de door Christus zelf uitgesproken basis van zijn Openbaring in het Evangelie.
  • Die Drie-eenheid Gods doet ons weten dat God in zichzelf niet eenzaam is zoals de mens wèl in zichzelf eenzaam is: Hij heeft geen schepsel als de mens nodig om te leven in gemeenschap.
  • Uit de overstromende liefde en goedheid binnen die Drie-eenheid wil God nu ook dit leven buiten Zichzelf aan Zijn schepsel de mens gunnen: de leer van de Drie-eenheid is daarom des te meer een reden ons te verbazen over de tot ons uitgaande liefde van deze Drie-enige God en Hem daarvoor te danken en te loven!
V.                  Gods uitverkiezing en de lof Gods
  • God gunt ons mensen echter niet alleen dit leven van Zijn liefde in de Drie-eenheid (en onze wederliefde!) maar Hij staat er ook borg voor dat wij toch ook goed terecht komen als wij de kans om zo ons als Zijn schepsel waar te maken verspelen en door deze eigen schuld dreigen te gronde te gaan.
  • Barth heeft de gebruikelijke praedestinatieleer – God kiest zelf sommige mensen en groepen apart voor eeuwig leven uit en laat de anderen aan hun lot en eeuwige dood over – drastisch en fundamenteel opzij gezet.
  • In plaats daarvan heeft Barth, uitgaande van de liefde van de Drie-enige God, zoals in de Schriften ons verkondigd, aangetoond dat Hij van vóór de Schepping eerst zichzelf verkoren heeft om, mocht de mens zich niet aan het Verbond met God houden, het uit die ongehoorzaamheid voortvloeiende onheil en heil zo te verdelen dat God in leven en sterven aan het Kruis van Christus Zijn Zoon het onheil op zich neemt en wij mensen toch – door het geloof in Christus – door God vrijgesproken worden en deel aan het heil van Gods Rijk krijgen! God kiest dus eerst Zichzelf uit om het onheil in Christus te dragen dan de mens om vrijgesproken te worden. God zij lof: het tegendeel van de strenge praedestinatieleer van Calvijn.
VI.               Evangelie en Wet
  • Barth kon zich niet aansluiten bij de visie van Luther dat de Wet die de mens doodt, eerst komt en dat het Evangelie dat de gevallen mens weer opricht, pas op de tweede plaats volgt.
  • Barth poneert daartegen: in het Verbond tussen God en mens maakt God zich als Eerste in Zijn genade verantwoordelijk voor de mens, maar maakt in Zijn genade ook de mens als tweede bewust van zijn menselijke heilbrengende verantwoordelijkheid! God maakt Zichzelf de eerstverkorene!
  • Daarom is het Woord van God als openbaring van Zijn genade tegelijk Evangelie èn Gebod: in dit Woord Gods zijn Evangelie en Wet één. De Wet is de gestalte van het Evangelie: “gij zult volkomen zijn zoals uw Vader volkomen is: de indicatief van God wordt voor de mens de imperatief (KD II 2 blz. 367).
  • De Tien Geboden moeten als heilsaanduidingen gelezen worden: daarom beginnen zij met “Ik ben de Here uw God”:
  • Alleen als de mens zich niet aan het Verbond houdt, staat de mens bloot aan het oordeel van God (maar ook daarin heeft God van meet af genadig voorzien in het blijde Evangelie van Christus waartoe ook de Wet behoort (zie V).

Noot
Het bovenstaande is ontleend (en hier en daar nader door Wim Kist uitgelegd) aan het zeer leesbare boekje “De theoloog Karl Barth” (Boekencentrum 1970).