Exegetische miniaturen
Exodus 2, 11-14
11Â Â Â Â Â Â Â In die dagen werd Mozes groot.
           Hij trok uit naar zijn broeders.
           Hij zag hun lasten
           Hij zag een Egyptisch man die een Hebreeuwse man, één van zijn broeders, sloeg
12       Hij wendde zich hierheen en daarheen…
           en zag geen mens!
           Hij sloeg de Egyptenaar (dood) en verborg hem in het zand.
13Â Â Â Â Â Â Â Hij trok uit de tweede dag.
           Kijk! twee vechtende Hebreeuwse mannen.
           Hij zei tot de schuldige:
                       Waarom sla jij je naaste?
14Â Â Â Â Â Â Â Die zei:
                       Wie heeft jou tot leider en rechter over ons aangesteld?
                       Ben je soms van zins mij te doden zoals je gedood hebt die Egyptenaar?
Exodus 2,11-14 brengt een belangrijk dillemma ter sprake. In het eerste deel toont Mozes zijn innig engagement: ‘hij zag hun lasten / hij zag een Egyptisch man die een Hebreeër sloeg, hij sloeg de Egyptenaar (dood)’. Dit slaan komt rechtstreeks uit het zien voort. Het engagement is naadloos.
De tekst begint met ‘Hij trok uit…’. Zo begint ook het tweede deel: ‘Hij trok uit de tweede dag…’. Zo’n tijdsaanduiding noopt ons terug te kijken naar dag 1. Want hier in deel twee wordt Mozes’ engagement bevraagd. Opnieuw grijpt hij in als twee Hebreeuwse mannen met elkaar vechten. Hij haalt ze uit elkaar en spreekt ze toe. ‘Hij zei tot de schuldige…’ Hoe weet Mozes wie de schuld heeft? Ach, het zal degene zijn die boven ligt. ‘Waarom sla jij je naaste?’ Naaste? Toch wel, want zij bevinden zich in dezelfde situatie van verdrukking en ellende.
De schuldige voelt zich aangesproken: ‘Wie heeft jou aangesteld als overste en richter over ons?’ ‘Bedoel je soms mij te doden, zoals je gedood hebt die Egyptenaar!’ Ai, die zit! Wat hier onmogelijk is, hij wil juist voor zijn broeders opkomen, stelt de vraag of het dan eerder wel kon? Het antwoord is natuurlijk nee! Mozes leert proefondervindelijk de weg van de bevrijding.
Wout van der Spek
Â
In de Waagschaal, jaargang 48, nr. 2. 9 februari 2019