Een evangelie voor de rijken

logoIdW

 

EEN EVANGELIE VOOR DE RIJKEN

In september moest ik preken over het verhaal van de rijke man en Lazarus (Lucas 16:19-31). In dit verhaal haalt Jezus fel uit naar de rijke man, maar ik had helemaal geen zin om in mijn preek fel uit te halen naar de rijken. Ik merkte bij mezelf een stevige weerzin tegen een obligaat verhaal waarin ‘een voorkeursoptie voor de armen’ beleden werd. Voor mijn geestesoog zweefden ook allerlei collega’s die vast een preek zouden houden volgens het schema ‘wij rijk en slecht, zij arm’. In hen zag ik natuurlijk ook een vroegere versie van mezelf. Toen ik zeventien jaar geleden over dit verhaal preekte wees ik mijn gemeenteleden – na een prachtige exegese – op de Avondmaalstafel waar zij straks aan zouden gaan zitten. Wij zouden daar gaan zitten aan een tafel met zilveren kandelaars en bekers, terwijl er mensen waren die niets te eten hadden.

Ik zag voor me hoe mijn gemeenteleden de komende zondag zouden luisteren. Ze zouden zich met de rijke identifi-ceren – of ze rijk waren of niet – en vooral het gevoel krijgen dat ze het verkeerd deden. Terwijl mijn gemeenteleden mensen zijn die zich bekommeren om de zieke buurvrouw, geld aan allerlei goede doelen geven en soms kinderen hebben die als vrijwilliger een paar maanden naar Kenia gaan. De preek zou niet ingaan op hun leven. Ook niet op de moeilijkheden en de lastige dilemma’s die met armoedebestrijding en ontwikkelingshulp te maken hebben. Of op het lastige van hulpverlening of het slechte bestuur van een aantal landen in Afrika. Ook de jongens die liever rondhangen bij de coffeeshop dan dat ze naar school gaan en met inspanning een diploma halen, zouden niet ter sprake komen. Mijn gemeenteleden zouden met een dergelijke preek alleen met een ongemakkelijk en onmachtig gevoel de kerk verlaten. Rijk noch arm zou daar iets mee opschieten.

Vruchtbaar

Met dit in mijn achterhoofd ben ik het verhaal over Lazarus en de rijke man opnieuw gaan lezen. Dat bleek vruchtbaar te zijn.

Onmiddellijk viel me op dat het in het verhaal niet over de arme gaat. De arme komt als een zelfstandig subject niet voor in het verhaal. De arme Lazarus krijgt weliswaar een naam – en de rijke man niet – maar Lazarus doet niets an-ders in het verhaal dan bedelen en doodgaan. Van de rijke man daarentegen worden uitvoerig de gedragingen en gedachten beschreven. Je volgt hem, je leert hem kennen, je kan je met hem identificeren. Dit verhaal is helemaal geen ‘evangelie van de armen’, zo bedacht ik, het is een evangelie van de rijken! Geen wonder dat mijn gemeentele-den zich met de rijke uit de gelijkenis identificeren. Daar geeft de literaire opbouw van de gelijkenis van Jezus zelf alle aanleiding toe.

Als je dat door hebt zie je ook hoe mooi het verhaal in de context van het evangelie past. ‘Jullie kunnen niet God dienen én de mammon’ heeft Jezus zojuist tegen de Farizeeën gezegd, die hij ook nog eens ‘geldzuchtig’ noemt. Vervolgens vertelt hij hun dit verhaal over een rijke man met wie het verkeerd afloopt.

Dan valt ook op hoe karikaturaal de gelijkenis eigenlijk is. De rijke man is niet alleen rijk, maar ook ijdel: purperen gewaden, fijn linnen, elke dag een uitbundig feest. De arme is karikaturaal arm: zijn grootste verlangen is een broodkorst die van de tafel valt en zelfs de honden kan hij zich niet van het lijf houden. Ook de rest in dit verhaal is grotesk: de martelingen in de vlammen die de rijke moet ondergaan, de engelen die de arme wegdragen naar Abrahams schoot, en de kloof tussen hen beide. Jezus is er niet op uit een ‘reële beschrijving’ van wat er gebeurt na de dood te geven. Hij houdt zijn toehoorders een lachspiegel voor waarin hun niet omzien naar de arme uitvergroot en omgekeerd wordt met als strekking: Lazarus en jij zijn broeders, jullie zijn allebei kinderen van Abraham, bekommer je om elkaar en houd je aan Mozes en de profeten.

Het gaf mij de ruimte om aan een preek te beginnen waarin ik dit verhaal als een karikatuur aan mijn gemeenteleden voorhield. ‘Kijk naar dit verhaal als naar een spotprent, zo’n karikatuur in de krant waarin Ruud Lubbers altijd een stoppelbaard heeft en Job Cohen een kopje thee in zijn hand’. Zo’n prent waar je om moet grinniken en dan zegt: ‘maar eigenlijk heeft hij wel gelijk’.

Stoer

Nu bestaat er een nieuwsgroep op internet, de zgn. leesroostergroep, waar predikanten met elkaar kunnen discussi-eren over de tekst en de preek voor de komende zondag. Daar publiceerde ik op zaterdagmorgen twee uitgebreide preekfragmenten. Voor een deel deed ik dat om mezelf te laten corrigeren. Voordat ik iets in mijn gemeente ging zeggen dat nieuw was en waar ik niet helemaal zeker van was, wilde ik graag raad van collega’s hebben. Maar ik deed het ook om enige zending onder collega’s te bedrijven en reacties uit te lokken. Daarom schreef ik als inleiding boven de preekfragmenten: hier vindt u ‘twee preekfragmenten met een minder politiekcorrecte uitleg van het verhaal dat beter aansluit bij de vragen van onze gemeenteleden’.

Er werd gereageerd. Voor de provocatieve inleiding kreeg ik op mijn kop. ‘Hoezo ‘minder politiek correct’?’ schreef collega Harry Pals. ‘Die term wordt meestal gebruikt door mensen die daarvan afwillen, die zich verzetten tegen wat zij zien als al te gemakkelijke ‘linkse’, ‘progressieve’ bena-deringen. Sluit je je daarbij aan?’ Maar de meeste reacties waren instemmend. Harry Pals schreef ook: ‘het komt me een beetje ‘stoer’ voor dat je zo’n intro gebruikt. Ik vind dat helemaal niet nodig. In je preekfragmenten verwoord je dilemma’s en vragen die we allemaal wel kennen – ook de mensen (waartoe ik mezelf reken, dat weet je) die zich inzetten voor een ‘andere’ maatschappij met een ‘andere’ economie.’

Een andere collega, Klaas Eldering, schreef: ‘Kun je deze preek nou ook zo herschrijven dat ‘ie niet vanuit het per-spectief van de ‘burger’ komt, maar van de arme?’ Tja, nee dus. Mijn insteek bij de exegese was immers dat Jezus het niet tegen armen heeft, maar tegen rijken. Maar ik was wel gevoelig voor Elderings argument dat je niet een preek van ‘rijken onder elkaar’ moet houden, omdat je dan mensen binnen of buiten je kerk buitensluit. Ik zag ook voor me hoe ik dat zou moeten doen: ik zou uit het verhaal moeten stappen en ook de arme neer moeten zetten als iemand met gevoelens, vaardigheden, Godsverhoudingen, grillen, zonden en rechten. Ik heb daarom een aantal zinnen toe-gevoegd ‘vanuit het perspectief van de arme’ – in ieder geval zoals ik dat begrijp. Achteraf dacht ik: moest dat per se in deze preek, kon dat niet wachten tot de volgende week? Wilde ik echt daarmee een betere preek maken of gaf ik toch vooral toe aan sociale druk? Dat laatste denk ik.

Een weg zoeken buiten de geijkte progressieve paden stuit op weerstand bij mijzelf en bij anderen. Maar het aardigste voor mijzelf van dit hele traject was dat mijn aanvankelijke weerzin tegen het verhaal zo vruchtbaar bleek en mij een prachtige visie op het verhaal gaf.

Coen Wessel