En nieuwe kerkstrijd
Barth over de Duitse herbewapening
DE LAATSE HERINNERING, die ik heb aan Karl Barth, dateert begin maart j.l. Toen werd in Barmen een grote theologische conferentie gehouden, waarbij Barth tegenwoordig was. Niet als referent, maar als een erkende pater ecclesiae uit onze tijd, die de discussies ter conferentie begeleidde met zijn bezonnen woord. Een eerste indruk van die samenkomsten heb ik kort daarna reeds in ons blad gegeven. Het was Karl Barth, die de gehele conferentie beheerste. Het was de geest van Barmen ’34, die herleefde in de referaten, in de gesprekken, in de ontmoetingen. Het was met name door de persoon van Barth, dat deze geest van de belijdende Kerk ook nu weer (evenals 22 jaar geleden) tot spreken kwam. Er waren vele andere sprekers, maar allen traden in de schaduw van deze grootmeester der theologie, die in de duitse kerkstrijd zo overtuigd en overtuigend is voorgegaan in het verzet tegen het Hitlerisme in kerk en volk van Duitsland. Ieder vroeg zich af, of deze grijze leraar en herder van de hedendaagse christenheid ook nu weer de weg zou wijzen in de wirwar van gewetensvragen, die het duitse volk met lijf en bloed heeft te beantwoorden.
ALLES CIRKELT OM de herbewapening van Duitsland en de daaruit voortvloeiende dienstplicht, die als een schier onafwendbaar noodlot de nieuwe generatie van Duitsers bedreigt. Voor een duidelijk zicht op deze materie moeten we twee dingen bedenken: ten eerste, dat de geest van het militarisme in het nabije verleden Duitsland zwaar in de schuld heeft gebracht tegenover de ganse wereld en bovendien een oceaan van bloed en tranen ook over het eigen duitse volk heeft uitgestort; ten tweede, dat Duitsland na de in 1945 geleden nederlaag totaal ontwapend is, zodat de bewapening daar een nieuw begin betekent, de overgang naar een geheel andere situatie, die uiterst gevaarlijk kan worden; de overgang namelijk van een ontwapend naar een opnieuw bewapend volksleven.
VOOR DE CHRISTELIJKE KERK die na de oorlog in Stuttgart het woord van de schuldbelijdenis en boete openlijk ten overstaan van de gehele wereld heeft uitgesproken, brengt deze situatie een bijzonder grote verantwoordelijkheid mee. De kerk heeft de verschrikking van de nederlaag en verarming beleden als een oordeel van God over de zonden van zelfverheerlijking en jodenvernietiging, machtswaan en rassendiscriminatie. Het was de theologische hoogleraar Hans Joachim Iwand, die er in bewogen bewoordingen op wees, dat er nauw verband bestaat tussen de erkenning van dit oordeel Gods en de houding ten opzichte van de voorgenomen herbewapening. Wat blijft er over van de boete als nu reeds weer een nieuwe weermacht wordt opgebouwd in Duitsland. Als de Kerk haar woord van de boete ernstig gemeend heeft, kan zij niet anders dan neen zeggen tegen deze herbewapening met alles wat daarbij behoort. Iwand noemde dat nieuwe leger de „georganiseerde onboetvaardigheid.” Hij zei: „de geallieerden hebben ons geen goede dienst bewezen, dat zij de diepte van de boete niet verstaan hebben.” Hij erkende, dat Duitsland op alle gebied ontzaglijk veel aan de geallieerden te danken heeft, maar op dit beslissende punt signaleerde hij een gebrek aan begrip. En hij achtte een dienstweigeringswet geen oplossing van het probleem, waar het voor de christenen op aankomt. De Duitsers moeten volgens hem geheel losgemaakt worden uit deze bewapeningswedloop.
NOOIT HEEFT KARL BARTH geschroomd zijn mening in de concrete vragen van kerk en wereld duidelijk uit te spreken. Hij deed dat ook nu niet, toen hem deze kwestie van Duitslands herbewapening werd voor gelegd. Allereerst wees hij een principieel pacifisme af, omdat er in het Nieuwe Testament geen principia voorkomen, maar uitsluitend realiteiten, de realiteiten van het Koninkrijk Gods. Het Rijk van God bestaat niet uit theorieën. Het is de heerschappij van God. Het is Jezus Christus. En Hij is in geen enkel principe op formule te brengen. Alle „ismen” zijn daarom van de duivel. Het gaat er om heel practisch een kind des vredes te zijn. Dat is niet hetzelfde als een pacifist te wezen. En toch kan het juist in de practijk wat met pacifisme te maken hebben. Het is hier en nu: de practische afwijzing van alles wat een verdere oorlogsvoorbereiding dient en bevordert. Leuzen zijn verwerpelijk. Toch kan het ogenblik komen, dat een christen er niet omheen kan met de leuze „de wapens neer!” te moeten instemmen. Het is er mee als wanneer in de samenleving een paar zakenlieden twisten en op elkaar losslaan. Dan geldt de practische leuze: „eerst de messen weg!” En dan kan men verder zien wat er gedaan moet worden.
ZO ZIET KARL BARTH een practisch pacifisme als noodzaak van verzet tegen de oorlog en de militaire oorlogsvoorbereiding in het Duitsland van nu. Barth sprak niet generaliserend. Hij had het niet over Amerika of Zwitserland, maar zeer speciaal over de duitse situatie in de wereldverhoudingen. Hetzelfde geldt evenzeer voor de uitlatingen van Iwand die, met zijn toespitsing van het probleem op de boete der duitse christenheid, zich ook heeft beperkt tot de bijzondere verantwoordelijkheid van Duitsland. Juist met het oog op het specifiek duitse aandeel in de wereldproblemen van onze tijd kwam Barth tot enkele krasse uitspraken, die niet nagelaten hebben enige deining te verwekken.
Hij betoogde, dat de noodzaak van een practisch pacifisme meebrengt, dat de duitser een duidelijk neen moet zeggen tegen de ontwikkeling der dingen in de laatste jaren. Dit sluit in, dat de christen (eventueel de Kerk) moet ontkennen, dat een soldaat in een nieuw duits leger een goddelijk beroep kan vervullen. Dit is een harde uitspraak tegen over de opmarcherende duitse weermacht. En al wie dit neen voor zijn rekening neemt, moet wel overwegen wat hem te doen staat, als deze babels-toren der herbewapening toch gebouwd wordt. Het zou nodig kunnen zijn zich tot een samenzwering aaneen te sluiten zoals dat in de oorlogsjaren gebeurd is tegen Hitler. In dit verband sprak Barth letterlijk de volgende woorden: „ik ben een Zwitser. Ik kan niet voor u spreken. Ik vermoed, dat ik, als ik Duitser was, in zo’n situatie zou zeggen: laat ons zo’n samenzwering maken!” Zoals men ziet heeft ook de ouder wordende Barth nog niets verloren van de moed om radicale uit spraken te doen, die ons van de jonge Barth zo goed bekend is. Wel is er reden even de vinger te leggen bij het feit, dat hij aan zijn revolutionnaire uitspraak deze belangrijke voorwaarde verbindt: „als ik Duitser was.” Blijk baar neemt hij als Zwitser deze zelfde afwijzing der bewapening, niet, en zeker niet op dezelfde wijze voor zijn rekening.
Hij heeft dit even later verduidelijkt, toen hij zei, dat de Duitsers niet kunnen zeggen, dat zij niet gewaarschuwd zijn. Voor hen is een nieuwe bewap ning, na al wat er is gepasseerd, een zaak, die zij niet voor hun verantwoording mógen nemen.
BLIJFT OVER DE VRAAG, wat er gedaan moet worden, als de messen toch worden uitgedeeld. En zo staat het er bij in Duitsland. De messen zijn al weer in de handen van vele Duitsers. Nu gaat het er om te verhinderen, dat ze worden gebruikt. Als de bewapening toch doorgaat, is de taak der christenen, dat zij alles nalaten wat de spanning nog op een of andere manier kan verhogen. In dit verband citeerde Barth de scherpe formulering: er is iets dat nog erger is dan het communisme, n.l. het anti-communisme! Iedereen, die nu tegen het Oosten te keer gaat, maakt zich schuldig aan oorlogsophitsing. En dat moet achterwege worden gelaten. De Duitsers uit West-Duitsland mogen niet vergeten welke verantwoordelijkheid zij dragen voor de Duitsers uit Oost-Duitsland. Dit moet ook de Kerk zich voor gezegd houden. Het probleem van de Kerk in Oost-Duitsland is de Kerk in West-Duitsland. Zolang deze laatste haar heil zoekt in het anticommunisme, valt zij de broeders in het Oosten in de rug aan. Wat dezen nodig hebben om té kunnen leven, om onder het bereik van deze macht („exousia” zei Barth) het christelijk getuigenis te laten horen, is een totaal-duitse Kerk, die een zuiver geweten, heeft en niet een geestelijke Nato-organisatie is. Het verzets-parool, dat wij doen uitgaan tot de jongelui, die in het Oosten in de volks-politie worden gedreven, kan alleen worden volgehouden, als de Kerk in West-Duitsland evenzo protesteert tegen de Adenauer-armee.
IN DE DIEPSTE ZIN gaat het er in West-Duitsland om, dat het Evangelie weer rein en onbezoedeld wordt verkondigd, aldus Barth. Dat zou een echt practische bijdrage voor de vrede zijn. Misschien is dit nóg moeilijker dan het protest tegen de duitse herbewapening. Zo liep ook ditmaal de vermaning van de Baselse kerkvader tot de duitse Kerk uit op een klemmende oproep tot een reine verkondiging des Woords. Alles móét practisch worden. Maar men moet weten vanwaar men komt en waarheen men gaat. Wij komen van Christus en zijn Evangelie vandaan en in gehoorzaamheid aan Hem zijn wij op weg naar zijn toe komst. Zo gaan wij door de vragen en noden van het heden.
Met bovenstaande herinnering aan Karl Barth’s optreden van twee maanden geleden in Barmen wilde ik een kleine bijdrage leveren aan de hulde, die wij in dit nummer van ons blad hem brengen ter gelegenheid van zijn zeventigste verjaardag.
R. BIJLSMA
(In de Waagschaal, jaargang 11, nr. 33. 12 mei 1956)