Een Franse dissertatie over Barths theologie
EEN STUDENT van de Sorbonne te Parijs had het voorrecht een bijzondere promotie mee te maken. In een brief aan een bevriende relatie in Holland schrijft hij hierover het volgende:
GISTERAVOND (16 juni) had op de Sorbonne een belangrijke gebeurtenis plaats. Voor de eerste keer geschiedde een theologische promotie bij de Faculteit van Letteren en Wijsbegeerte. Het betrof een verhandeling over de dialectische theologie van Karl Barth, verdedigd door Pater Bouillard S.J. Een merkwaardige omstandigheid was bovendien, dat Karl Barth zelf tegenwoordig was. Het is de eerste maal, dat de Sorbonne een dissertatie toestaat, die niet alleen een zuiver theologisch onderwerp behandelt, maar ook een nog levende persoon tot onderwerp heeft. Het belang van deze bijeenkomst kan men ook opmaken uit de wijze, waarop de commissie was samengesteld (Mr. Gullman, de grote historicus van het Christendom der eerste eeuwen, die college geeft aan onze „Ecole Pratique”, Mr. Jean Wahl, president, specialist met betrekking tot Kierkegaard en Heidegger, Mr. Paul Vignaux, mijn leermeester en historicus van de Middeleeuwse doctrine) en ook door de aanwezigheid van verschillende bekende figuren. Ik zag er o.a. Urs von Balthasar, Jean Guitton, Lubac, Daniélou, Dumont, Bouyer, pasteur Boeg-ner, Berrar, enz.).
DE BEHANDELING van het proefschrift was zeer levendig en werd begeleid door allerlei spontane gebaren van Karl Barth zelf; het leek, alsof hij telkens van plan was te interrumperen. Maar het reglement schrijft voor, dat van de belangstellenden niemand in de rede mag vallen. Ondertussen schreef hij kleine nota’s, die bij het tweede gedeelte werden voorgelezen.
HET PROEFSCHRIFT ging zeer positief op Barth’s theologie in. Voor een groot deel verklaarde de promovendus zijn instemming. Er waren zeer belangrijke uiteenzettingen. Zo verklaarde Pater Bouillard, dat Karl Barth niet een natuurlijke kennis van God ontkende (hij noemde dit een oorspronkelijk aangrijpen van God — „une saisie originaire de Dieu —), maar wel een „natuurlijke theologie”. De geheel discussie bewoog zich om de betekenis van het begrip „theologie”, die — strikt genomen — alleen geopenbaard kan zijn en alleen van God kan komen.
Mijn leermeester toonde met grote duidelijkheid aan, dat Karl Barth intuïtief de Middeleeuwse theologie benaderde, die het probleem van de analogia entis nog niet kende. Voor deze theologie was de analogia entis niets anders dan de analogia fidei, want in de Middeleeuwen ging men voor elke speculatie over God en mens uit van hetgeen ons God in Zijn openbaring in Jezus Christus, in Oud en Nieuwe Testament doet kennen. Hij liet uitkomen, dat de grote controversen in de Middeleeuwen tussen Dominicanen en Franciscanen dezelfde zijn als in onze dagen.
KARL BARTH scheen zich over deze uiteenzetting te verheugen en ik heb de indruk, dat er sedert de Römerbrief en ook sedert de eerste delen van de Dogmatik veel veranderd is. Hij is een man met een zeer critische en scherp oordelende geest. Over zijn bedoelingen bestaat geen twijfel, deze zijn zuiver. Hij is een rechtschapen mens, die zeker het stempel van zijn omgeving draagt er. door opvoeding en tijd beïnvloed is. maar zonder twijfel is hij een ware discipel van Christus….”
ZO IS DAN KARL BARTH, gezien door de ogen van een r.-k. student van de Sorbonne. Kan dit ook niet als een teken van de Oecumene gelden”
(In de Waagschaal, jaargang 11, nr. 45. 18 augustus 1956)