Jezus kent zijn plaats in het Joodse volk

logoIdW

JEZUS KENT ZIJN PLAATS IN HET JOODSE VOLK

Jezus verschijnt ‘op de plaats van Israël’ in de dagen dat het Joodse volk door een grote crisis gaat. Het zijn de dagen die zullen uitlopen op de verwoesting van Jeruzalem en de tempel. Ik geloof, dat daarmee gezegd is: Israëls God neemt in Jezus Christus de crisis van het Joodse volk op zich. In Gods naam trekt Jezus zich het lot van zijn volksgenoten aan, hij neemt hun last op zich en hij draagt hun lijden tot in de dood. Omdat hij dat alles doet, geeft God aan zijn volk nieuw recht van bestaan. Jezus zet Israël niet opzij. Hij vervangt het Joodse volk niet. Integendeel, hij vangt het op wanneer de crisis over het volk komt. Hij richt de naam van zijn volk op wanneer het onder de voet gelopen wordt. Hij zegent dat volk met de naam Israël. Hij bevestigt het in zijn bestaan en daarmee in zijn functie als eersteling van de volken.

Jezus treedt op in het midden van het Joodse volk. Daar, in hun midden, laat hij weten, dat het van oudsher de functie van het Joodse volk is om zich niet af te zonderen van de andere volken, maar om samen met de volken te bouwen aan een nieuwe wereld. Geen oorlog dus, maar vrede. Als eersteling is het Joodse volk medeverantwoordelijk voor wat de volken zeggen en doen. Het heeft dus recht op inspraak. Jezus laat horen hoe de Wet en de Profeten daarbij een meerwaarde hebben in het openbaar gesprek. Wat hem zelf betreft: hij is in gesprek met Elia en Mozes en dat zullen Socrates en Aristoteles weten.

Jezus komt terecht op de plaats waar de vijandschap tussen het Joodse volk en de andere volken het heftigst is. De leiders willen niet van wijken weten. Als vredestichter staat men hem dan ook van beide kanten naar het leven. Hij wordt als ongewenste vreemdeling heen en weer geschoven, maar hij volhardt tot het einde toe in zijn verbondenheid met beiden. Dat aanvaardt Israëls God. God wekt hem op uit de vergetelheid van het graf en keert zich daarmee tegen de dodelijke vijandschap waaraan de wereld te gronde gaat. De vijandschap wordt doorbroken. De tussenmuur wordt weggenomen. De weg naar de vrede tussen de volken wordt begaanbaar.

Hoe wonderlijk deze vrede is, blijkt uit de reacties. Joden en niet-Joden kunnen het geen van beiden geloven. En als ze het, ondanks zichzelf, toch gaan geloven, blijft het ongeloof staan. Het ongeloof is het beste bewijs dat deze vrede een wonder is, waar niemand uit zich zelf op kan komen. Geloof is alleen mogelijk waar men dit ongeloof van binnenuit kent. Het geloof is een kind van het wonder. Maar het ongeloof is dat ook.

Het wonder van de vrede wordt overgeleverd in de synagoge en in de kerk. De synagoge blijft de kerk eraan herinneren dat de vrede exclusief uit Sion komt. En de kerk blijft de volken eraan herinneren dat de vrede, die van Sion uitgaat, inclusief de wereld is. De één kan de ander niet vervangen, ze zijn ophefbaar met elkaar verbonden als twee benen aan één lijf. Het werkt alleen als ze om de beurt de knie optillen om de weg te gaan van de vrede. Dat is eenvoudiger gezegd dan gedaan. Daar heb je de Messias voor nodig.

Maarten den Dulk

Auteur is emeritus predikant en was hoogleraar Praktische Theologie in Leiden