Vreemdeling op aarde

Vreemdeling op aarde

(Over: A. van de Beek. Hier beneden is het niet. Christelijke toekomstverwachting.

Uitgeverij Meinema. Zoetermeer 2005. ISBN 90 211 4058 8. 126 blz. )

Het vreemdelingschap op aarde behoort tot het wezen van het christelijk geloof. Christenen zijn pelgrimsreizigers op weg naar de eeuwigheid. Deze gerichtheid op de eeuwigheid is een centraal thema van het Nieuwe Testament en heeft literair vorm gekregen in onder meer Bunyans The pilgrim’s progress from this world to that which is to come (1678), in het Nederlands bekend geworden onder de titel De christenreis naar de eeuwigheid. Eeuwigheidsverlangen is ongetwijfeld van alle tijden en plaatsen. In onze tijd echter lijkt dit in kerk en theologie, maar ook in het leven van de individuele gelovige, teruggedrongen tot de marge.Wie neemt in eigen leven en dat van anderen een sterke concentratie op de eeuwigheid waar?

In zijn nieuwste boek –waarvan de titel is ontleend aan een regel uit Van Lodensteins gedicht Heerlijckheyds Loff (1) – beschrijft Van de Beek de geschiedenis van de christelijke toekomstverwachting en bepaalt hij zijn eigen positie hiertegenover.

Christelijke toekomstverwachting was altijd exclusief gericht op de hemel, maar sinds de negentiende eeuw
heeft zij zich sterk naar de aarde verplaatst en is de hemel – en zijn pendant de hel – op de achtergrond geraakt, terwijl in het voetspoor hiervan ook het oordeel bijna is verdwenen. Een theologie van het oordeel, zo schrijft Van de Beek, is buiten orthodoxe kring niet meer in trek, overtuigd als men is van de grootheid van Gods liefde die niet toestaat dat mensen in de hel worden geworpen en allen in zijn liefde wil bergen. Tevens heeft de moderne mens en christen een positief zelfbeeld. We zijn, zo vat de schrijver het moderne mensbeeld samen, vrije en waardige mensen en moeten onszelf en de ander aanvaarden zoals we zijn. Bij deze positieve zelfaanvaarding past geen oordelende God en een hel. Maar naar Van de Beeks mening behoort – getuige ook de woorden uit de geloofsbelijdenis: ‘Die wederkomt om te oordelen de levenden en de doden’ – het oordeel, of we willen of niet, tot de kern van het christelijk geloof en is de moderne ontkenning van het oordeel in wezen ontkenning van de gerechtigheid van God die zal oordelen over goed en kwaad.

De lichamelijke opstanding, waarover in het vroege christendom geen enkele twijfel heerste, behoort dan ook tot de kern van het christelijk belijden. Zij gaat immers aan het oordeel vooraf. Zoals God Jezus heeft opgewekt uit de doden, zo zal Hij ook hen die in Christus geloven opwekken en hen recht doen. Recht dat niet alleen de redding van hun geest of ziel betreft, maar ook die van hun lichaam. In het lichaam immers hebben zij geleden en van God zullen zij ontvangen een schepselmatige heerlijkheid. Op de Dag des Oordeels wordt aan de getrouwen gerechtigheid gedaan en worden de goddelozen gestraft. Deze scheiding van het oordeel loopt dwars door de kerk heen. En wie kan de ernst van het oordeel van God doorstaan? Troost vinden we echter alleen als we sterven in Christus, als we met zondag 1 van de Heidelbergse Catechismus kunnen zeggen dat Hij onze enige troost in leven en sterven is.

Velen worstelen met de vraag waarom een rechtvaardige en liefdevolle God niet ingrijpt in deze vreselijke wereld. Van de Beek vindt deze vraag begrijpelijk, maar acht haar niettemin verkeerd. Bij een dergelijke vraag verwachten we een concreet ingrijpen van God, waarbij Hij nu scheiding maakt tussen bozen en goeden en onze wereld zuivert. Maar dit is veel te optimistisch gedacht. De wereld als zodanig, deze volstrekt irrepabele wereld, zo schrijft Van de Beek, is bovendien nu al veroordeeld en Gods ingrijpen is reeds geschied. Dit is gebeurd met de komst van Christus. In de volheid van de tijd heeft God Zijn Zoon gezonden en in Hem zich verantwoordelijk gesteld voor onze schuld. En wie zo naar de wereld kijkt ziet overal Gods aanwezigheid, de aanwezigheid van de Gekruisigde die zichtbaar wordt in mensen die met Hem sterven en in mensen die Hem kruisigen. Het antwoord op de vraag waar we God zien is: op Golgotha. Elke dag opnieuw.

Het lijden heeft echter niet het laatste woord. De komst van Christus is het beslissende moment van de geschiedenis, van de wereld en haar lijden. Met Hem is de eigenlijke wereldgeschiedenis voltooid en wat wij sinds Christus meemaken is de geboorte van de nieuwe wereld. Maar deze geboorte, die wij, evenals dat bij een kind het geval is, niet zelf doen, maar die ons overkomt en ons door de nauwe poort met Christus meevoert naar zijn heerlijkheid, gaat gepaard met barensweeën. De meeste mensen zien dit echter niet, moeilijk als het hen is, bij zoveel zichtbare ellende, te geloven in heerlijkheid, vreugde en geluk. Maar de gelovige ziet onder de sluier van de wereldgeschiedenis Gods heerlijkheid verborgen. Hij weet dat de weg voert van lijden tot heerlijkheid.

Deze wereld gaat voorbij. Zij heeft geen blijvende waarde en geluk. Hier beneden was het niet, hier beneden is het niet en hier beneden zal het niet zijn, aldus Van de Beek. Van verbetering van de wereld door onszelf moeten we ons dan ook weinig voorstellen, en in het zicht van het kruis, waar Gods oordeel over deze wereld is voltrokken, is het zelfs onvoorstelbare hoogmoed dat de mens denkt de wereld te kunnen verbeteren. Ten diepste gaat het niet om de wereld en onze werken, zij gaan voorbij, maar om het geloof in Jezus Christus, en dit betekent dat we deze schijnwereld vaarwel zeggen. Wij zijn immers vreemdelingen en bijwoners. Ons werkelijk burgerschap is in de hemel.

Dit doet echter niets af aan onze roeping een zoutend zout en een lichtend licht te zijn. Juist het vreemdelingschap, het weten van een beter vaderland, maakt ons vrij van zelfzucht, roept ons op tot het doden van de leden die op aarde zijn, zoals hoererij, onreinheid, hartstocht, boze begeerten en hebzucht, allemaal zaken die de mensen in de wereld bewegen. Het is dan ook onzin, aldus Van de Beek, te denken dat de wereld niet beter zou worden van christenen die zich vreemdeling weten, maar ze dwingen veranderingen niet af en leggen ze anderen niet op. Ook hier openbaart zich, zo voegen wij eraan toe, de christelijke vrijheid.

Deze houding in en tegenover de wereld is ver verwijderd van prestatiedrang. In het Koninkrijk van God gaat het niet om prestatie, maar om oriëntatie. Oriëntatie op Christus, indachtig de woorden van de apostel: ‘Ik heb mij voorgenomen niets te weten onder u dan Jezus Christus en dien gekruisigd’. Het moet ons genoeg zijn te weten dat God rechtvaardig is en Hij in Christus zijn rechtvaardigheid heeft bewezen. Daarom hoeven christenen in deze boze wereld niet zonder hoop te zijn. Christus is verrezen in heerlijkheid en de rechtvaardigen zullen glanzen aan het firmament.

De wereld is een drama, maar christenen weten wat onder de sluier van haar geschiedenis verborgen ligt. Aan het einde der tijden blijkt het verhaal van de machtigen en van het bruisende leven te eindigen met een galgenmaal en worden de rechtvaardigen uitgenodigd tot het bruiloftsmaal met het Lam: ‘Wie zijn daar? Daar zijn zij die uit de grote verdrukking komen. Daar zijn de arme Lazarus en daar is Abraham, die zijn land en familie verliet op de roepstem van God. Daar is Elia, de radicale profeet. Daar zijn Petrus en Paulus en alle apostelen. Daar is Jakobus de broer van Johannes en Jakobus de broeder des Heren. Daar is de moordenaar die met Jezus aan het kruis hing en daar is Maria die aan zijn voeten zat. Daar is Maria van Magdala en daar is Maria de moeder van Jezus… En daar is de schare die niemand tellen kan. Het zijn mensen die vreemdelingen waren op aarde. Ze hebben zich er nooit echt thuis gevoeld. Want zij behoorden aan een Ander toe. Zij hebben de wereld ervaren als de grote verdrukking. Altijd stonden ze onder druk. Ze begrepen zelfs zichzelf niet in de strijd tussen het goede en het kwade. Nooit hoorden ze er echt bij’ (blz.119-120).

Maar uiteindelijk gaat het niet om de maaltijd. Het gaat om de Bruidegom, om Christus. Het is naar Hem dat de gelovigen van alle eeuwen verlangen, zij die vreemd zijn aan de wereld en haar goden en slechts verlangen met het goddelijk gelaat van de Here verzadigd te worden. Eenmaal eindigt dit aardse leven en worden we ontheven aan de condities van dit gekruisigde bestaan. Dan is er de lauwerkans voor hen die de goede strijd hebben gestreden. Christus komt en wij, zo besluit Van de Beek zijn boek, zijn “betrokken in de ene grote gebeurtenis van Gods bevrijding en vieren zijn liefde. Dat is het einde” (blz. 126).

Van de Beek heeft een mooi boek geschreven. Hier wordt op heldere en duidelijke wijze en in aansluiting bij de traditie van de apostelen en kerkvaders de grote waarde van een centrale geloofswaarheid overtuigend uiteeengezet.

Dit nieuwe boek van Van de Beek – een theoloog aan wie wij reeds zovele mooie, goede èn gelovige studies te danken hebben – is een vertroostend en bemoedigend boek en wijst de weg naar een rijk van gerechtigheid. Een rijk dat hier beneden niet is. Het is het rijk dat Boven de rechtvaardigen wacht.

O.W. Dubois

––––––––

1) Zie: J. van Lodenstein, ‘Heerlijckheyds Loff’, in: Het hart naar boven. Religieuze poëzie uit de zeventiende eeuw. Bezorgd door Ton van Strien en Els Stronks. Amsterdam 1998, blz. 211