Jaar religieus erfgoed voor kerken, een zeperd?

logo-idW-oud

 

JAAR RELIGIEUS ERFGOED VOOR KERKEN, EEN ZEPERD?

Het jaar 2008 is het jaar van het religieuze erfgoed. In januari vond de openingsmanifestatie plaats in de Utrechtse Domkerk. Onlangs werden twee landelijke bijstudiedagen gehouden, een over onroerend en een over roerend erfgoed. Tussendoor worden provinciale activiteiten georganiseerd, waaronder in het najaar vrijwilligersdagen. Een speciale stichting werkt aan een website die een overzicht wil geven van het religieuze erfgoed volgens de methode van ‘wikipedia’ (www.reliwiki.nl). Het jaar moet in december uitlopen op een slotmanifestatie waar een Strategisch Plan aan minster Plasterk zal worden aangeboden.
De kerken spelen slechts een bescheiden rol in het jaar van het religieuze erfgoed, het is meer een ‘monumentenlobby’, maar de kerken proberen wel een graantje mee te pikken. Misschien is dat wel te voorzichtig uitgedrukt en zijn er wel degelijk tamelijk hoge verwachtingen dat het Jaar van het Religieuze Erfgoed uiteindelijk monumentengeld op zal leveren om een belangrijk deel van de (te grote) hoeveelheid kerkgebouwen in stand te houden. Maar er is grote kans dat het op een zeperd uit zal lopen. Immers, de zogenaamde ‘modernisering van het monumentenbeleid’, die door de overheid is geïnitieerd, heeft als doel het aantal monumenten terug te brengen. Kerkgebouwen die als monumentwaardig worden opgevoerd, zullen ook moeten voldoen aan het nieuwe transformatiecriterium: hergebruik. En er is heftige concurrentie met industrieel en militair erfgoed, kastelen, molens, enz.

De grote kerkgenootschappen zitten wat hergebruik niet op dezelfde lijn. Voor de Rooms-katholieke kerk is het kerkgebouw een gewijde plaats. Dat maakt hergebruik moeilijk, sloop is een meer voor de hand liggende optie. Het protestantse kerkgebouw kenmerkt zich hoogstens door een tijdelijke wijding, met name tijdens de eredienst. Hergebruik ligt dan eenvoudiger.

Toch heeft de PKN zich uitgesproken voor passende functies. Dat is begrijpelijk. De transformatie van een kerkgebouw tot supermarkt of disco ligt moeilijk, maar ook het gebruik door een religie die niet bij de Raad van Kerken is aangesloten. De Werkgroep Kerkbouw van de PKN heeft aandacht gevraagd voor de ‘liturgische geografie’ van een kerkgebouw: respectvol omgaan met die plaatsen waar het Woord werd verkondigd, het avondmaal gevierd, de doop bediend.

Onlangs verscheen vanuit de PKN het rapport ‘Een protestantse visie op het kerkgebouw’, een soort gelegenheidstheologie, waarin nog eens wordt benadrukt dat het kerkgebouw wel degelijk een zekere heiligheid kent, het is een religieuze ‘plek’. Daarmee probeert men tevens in te spelen op de (vermeende?) toenemende spiritualiteit en belangstelling voor nieuwe rituelen die velen in de samenleving menen waar te nemen, oftewel vormen van gede-institutionaliseerde religie, waar kerkgebouwen in de toekomst ook plaats voor zouden moeten bieden. In de visie wordt het heilige verward met het Heilige. Het rapport van de PKN geeft een verdienstelijke architectuurgeschiedenis van het kerkgebouw, maar concentreert zich vooral op een oudtestamentische benadering van het tempelcomplex. Een nieuwtestamentische interpretatie van het heiligdom (‘Christus zelf als het heiligdom’) ontbreekt. De visie leidt aan een soort ‘tempelvisie’ of ‘tempelcomplex’ en probeert goede sier te maken met moderne vormen van (on)heiligheid: de kerk als religieuze ‘vier- en vrijplaats’.

De vraag is, welke dienst de protestantse kerken zichzelf met dit rapport bewijzen. Nog afgezien van de constatering dat hiermee het wezenlijke onderscheid tussen enerzijds openbaring en anderzijds religie en heidense ritualiteit wordt miskend, wordt de mogelijkheid van hergebruik er ook niet gemakkelijker op; vormen van maatschappelijk gebruik worden uitgesloten door deze heiliging van het kerkgebouw.

De kerk heeft moeite zich te vinden in het gesprek met de overheid en de seculiere samenleving. De kerk lijkt zich een beetje miskend te voelen. De overheid durft niet zo goed, om de scheiding kerk – overheid geen geweld aan te doen. Dit is een slechte zaak waar zoveel van het godsdienstvastgoed zijn originele functie dreigt te verliezen. In het onlangs verschenen rapport van de Rijksadviseur voor het Cultureel Erfgoed (De oude Kaart van Nederland: Leegstand en Herbestemming) wordt omwille van het religieuze erfgoed opgeroepen tot een open dialoog tussen overheid en kerkgenootschappen. Binnenkort verschijnt op initiatief van de Vereniging van Beheerders van Monumentale Kerkgebouwen een Handreiking Religieus erfgoed bij de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Dat is verheugend.

De kerken zouden zich niet moeten richten op het zoveel mogelijk in stand houden van zoveel mogelijk kerkgebouwen en daarbij hopen op steun van de overheid. Integendeel, zij moeten zich terugtrekken op een kernverzameling van gebouwen volgens landelijk-regionale en lokale criteria. Beide typen criteria zullen betrekking hebben op cultuur- en kerkelijk historische, architectonisch-stedenbouwkundige en monumentale waarde, de laatste set van criteria zal ook vooral betrekking hebben op het functioneren van een kerkgebouw. Het idee van de wijkkerk kan daarbij niet langer het leidende principe zijn. Een nieuwe ecclesiologie is nodig, althans de praktische uitwerking naar stad en samenleving. De stuifzandsamenleving vraagt daarom; de vertrouwde ecclesiologie, die praktisch gezien uitmondde in de wijkgemeente, was gebaseerd op de sterke band van civil society en civil religion. Opvallend is, dat er bijvoorbeeld in Engeland veel meer studies op dit gebied verschijnen dan in Nederland. Hier is het een blinde vlek.

Ten aanzien van monumentale kerkgebouwen zal de hoofdfunctie veelal niet langer kerkelijk zijn, maar zal de kerkelijke gemeente op bepaalde momenten gebruik van de kerk maken ten behoeve van de eredienst.
Intussen werkt de stichting Jaar van het Religieus Erfgoed aan een Strategisch Plan. Zoals het bij een dergelijk plan gaat, is de uitkomst van tevoren al bekend. Bij zo’n plan bepaalt de oplossing het probleem. Die oplossing is de instandhouding van zoveel mogelijk religieus erfgoed, met name omwille van representatie van cultuur en geschiedenis, waaronder de herinnering aan het traditionele godsdienstig leven. Kerkgebouwen als ‘bakens van zingeving’. Dat is een stellingname die de kerken niet per se hoeven te onderschrijven. Integendeel, het gaat niet om zoveel mogelijk te behouden, men moet zich terugtrekken op zijn core-business, om – in plaats van een managementsterm – een theologische term te gebruiken: kenosis. Bovendien kan het niet anders dan dat het Strategisch Plan niet meer dan een voetnoot zal worden in het monumentenbeleid van minister Plasterk, dat immers volgend voorjaar al definitief wordt vastgesteld. Dat beleid kennen we al: ‘eigen broek ophouden’ als het om monumenten gaat. De kerken moeten hun eigen Strategisch Plan trekken. Hopelijk kunnen ze daarvoor de bestuurlijke kracht opbrengen. Niet het spreken van de kerkleiding, maar het uitwisselen van kennis en ervaringen, ‘best practices’, ingebed in een nieuwe ecclesiologie om het lokale en regionale niveau te helpen goede beslissingen te nemen. Nauwe samenwerking met Kerkrentmeesters ligt voor de hand en is wenselijk. Dat er bij de PKN nog weinig bestuurlijke aandacht is voor dit probleem, terwijl veel plaatselijke gemeenten met grote problemen zitten, blijkt uit de nota ‘Leven van de verwondering’, waar de rol van het kerkgebouw niet eens wordt aangeroerd.

Wat de PKN betreft: de samenvoeging van de Nederlandse Hervormde, Gereformeerde en Evangelisch-Lutherse kerk wordt vaak geplaatst in het voetspoor van de secularisatie, die de oorzaak zou zijn van het overschot aan kerkgebouwen. Maar dat is ten onrechte, het is niet de enige oorzaak en in ieder geval geen handige en optimistische stellingname. De naoorlogse jaren der Verzuiling hebben immers, als gevolg van het concept van de wijkgedachte, een bouwhausse en overtolligheid aan kerkgebouwen laten zien. Dat werd al gauw na de oorlog geconstateerd, onder andere door de Bouw- en Restauratiecommissie van de NH-kerk.

Het samengaan tot PKN zou juist als een middel moeten worden gezien om ten aanzien van de overtolligheid van kerkgebouwen een eigen plan te trekken. Stel je voor dat de PKN er niet was geweest! Misschien niet in alle opzichten een stelling die de verbeelding prikkelt, maar om in de voorraad aan kerkgebouwen te saneren, wel een goed uitgangspunt. Inspelen op en de verwachting richten op een seculier Strategisch Plan, en intussen het kerkgebouw heilig verklaren, zal zich alleen maar tegen je keren.

Kees Doevendans