Omgaan met godsdienstvastgoed (I)

OMGAAN MET GODSDIENSTVASTGOED (1)

Deze tekst is gebaseerd op een bijdrage aan het symposium ‘Een duivels dilemma, de toekomst van monumentale kerkgebouwen in Nederland’, Vereniging van Beheerders van Monumentale Kerkgebouwen, Julianakerk, Den Haag, 10 november 2006

Verbeelding

Sociale verbeelding is een term van de Canadese filosoof Charles Taylor. Het is de manier waarop wij ons de samenleving voorstellen gestalte geven en in stand houden. Het gaat hem niet in eerste instantie om theorieën, maar om de sociale praktijken waarmee de samenleving gestalte krijgt vanuit een gemeenschappelijk perspectief. Zo beschouwt Taylor de westerse moderniteit in zijn boek ‘Moderniteit in meervoud’ als een specifieke sociale verbeelding ‘geïnspireerd door de morele orde die zich baseert op gemeenschappelijk nut voor gelijkwaardige participanten (…) en gekarakteriseerd door drie hoofdkenmerken: de economie, de publieke sfeer en zelfbestuur.’

Voor de 21ste eeuw dient onze sociale verbeelding een nieuwe impuls te krijgen. We zitten te veel vast aan categorieën van de 20ste eeuw. Zygmunt Bauman spreekt over zombiecategorieën, zoals: gemeenschap, sociale cohesie, waar we niet meer mee uit de voeten kunnen. Nieuwe categorieën zijn nodig nu wij de periode van de ‘eenvoudige’ moderniteit achter ons hebben gelaten en leven in de tijd van de complexe of reflexieve moderniteit.

De wijkgedachte, de inrichting van de stad naar buurten en wijken, was na WOII het dominante model voor de inrichting van steden, en het is opvallend dat de NH-kerk dit stedebouwkundig concept in zijn kerkorde heeft opgenomen; dat leidde tot het verschijnsel van de wijkkerk, waar er na de oorlog zoveel van zijn gesticht. Het leidde ook tot een specifieke focus: een territoriale fixatie. Je werd geacht lid te zijn van je wijkgemeente en daar de kerk te bezoeken, ook al werd er elders zoveel beter gepreekt. Maar dit model is natuurlijk niet meer houdbaar. Ook wijk en buurt zijn een soort zombiecategorieën. In markttermen spreken we liever over woningbouwlocaties en gebiedsontwikkeling. Socioloog Cees Schuyt heeft de hedendaagse samenleving een ‘stuifzandsamenleving’ genoemd, iedereen vliegt alle kanten uit. Onder de huidige stedelijke conditie zijn er geheel nieuwe leefsituaties, waar we nog niet eens namen voor hebben. We spreken over het peri-urbane gebied, over de tussenstad, over de nevelstad. Waar en hoe leven mensen tegenwoordig? Hier ligt niet alleen een reflexieve taak voor de sociologie van de stad, ook voor de ecclesiologie.

Wijken als keurslijf

Hoezeer echter de wijk nog een keurslijf is voor de Protestantse kerk, blijkt bijvoorbeeld uit een artikel in ‘Kerkinformatie’ (‘De wijkgemeente in het plaatselijke verenigingsproces’, november 2006), waarin we onder het kopje ‘Wijkgrenzen’ lezen:

‘Het aantal en de grenzen van de wijkgemeenten worden vastgesteld en gewijzigd door de algemene kerkenraden (na communicatie met de wijkkerkenraden en de wijkgemeente leden). Goedkeuring van de classicale vergadering is vereist, althans voor het aantal wijkgemeenten (zie ord.2-16).’

De wijkgemeente is een kerkjuridisch keurslijf, er wordt gepraat en gepraat, en dat terwijl de korrels van de stuifzandsamenleving allang zijn weggevlogen.

Dat er na WOII vele (wijk-) kerken werden gesticht, was onderdeel van een groot optimisme. De wederopbouw bracht een kerkelijke opleving met zich mee. Er verschenen verdienstelijke sociologische, waarin het ‘leven in meervoud’ van de moderne samenleving werd geanalyseerd en conclusies werden getrokken voor de kerk. Zo verscheen in 1965 ‘Kerk in stedelijk perspectief’.

Als aanvulling op de functionaliteit van de stedelijke moderniteit zocht men gemeenschap (‘De wijkgedachte’), het was allemaal begrijpelijk. De verzuiling was het sociale model dat de Nederlandse samenleving beheerste. Het kerkgebouw was een plaats waar men ook sociaal kapitaal vond. Maar die civil society is opgelost. Vele van de wijkkerken zijn kerkelijk-functioneel niet meer nodig, zijn ze nu monumentaal of niet.

Kerk als rest

Het jubileumsymposium van de Vereniging van Beheerders van Monumentale Kerkgebouwen (Julianakerk, Den Haag, 10 november 2006) had als thema ‘Een duivels dilemma, de toekomst van monumentale kerkgebouwen in Nederland’.

Dit duivelse dilemma is in ieder geval een paradox. Want, hoewel, naar men zegt, spiritualiteit bloeit, is het een gegeven, dat de institutionele kerk in de nabije toekomst met minder kerkgebouwen toe kan. Plaatselijke protestantse gemeenten voeren een accommodatiebeleid: men zoekt naar een ‘passende jas’.

Ja, met de spiritualiteit gaat het heel goed, wordt beweerd. Mensen zijn nog nooit zo religieus geweest. Het geloof ligt op straat. Dat is de ene kant van de medaille, en velen laten niet na, deze kant aan ons te tonen. De andere kant van de medaille is een voorspelling van het Sociaal Cultureel Planbureau in het rapport ‘Godsdienstige veranderingen in Nederland’. Daarin wordt voorspeld, dat in 2020 nog slechts 4% van de bevolking lid zal zijn van de PKN. Dat zal, uitgaande van 16 miljoen mensen, dus een aantal van 640.000 mensen zijn. Neem als uitgangspunt dat de PKN 2500 kerken heeft (het zijn er meer), dan betekent dat, dat ongeveer elke 250 PKN’ers er een kerk op na kan houden. Een realistisch scenario?

De kerk zal –ondanks ons- overleven, daarover geen misverstand, maar de institutionele kerk zal voorlopig een zeer kleine minderheidsclub zijn. De kerk is –in oudtestamentische termen- een rest geworden. Voor die situatie kun je je ogen sluiten en erop blijven reageren door uit te gaan van groei, maar wellicht een bruikbaarder model is dat van de plaatsvervangende gemeente (Grace Davies): er is inderdaad een rest, een kleine groep actieve christenen, die echter worden ondersteund door een grotere groep sympathisanten in de samenleving – ‘cultuurchristenen’. En daaromheen bevindt zich dan nog weer een wijdere kring.

Toch lijkt het moeilijk de feitelijkheid van de ‘kerk als rest’ te accepteren. Demograaf Wim Derks geeft aan hoeveel moeite het ons kost om te accepteren dat de Nederlandse bevolking niet meer groeit. Als je niet meer groeit, is dat een slecht teken, het is een imagoprobleem. Als gevolg van de bevolkingsgkrimp wordt bijvoorbeeld het doemscenario van de vergrijzing geschetst, aldus Derks. Hij stelt dat er sprake is van een rouwproces, met verschillende fasen, zoals ontkenning, verzet en uiteindelijk acceptatie. Kijken we naar de protestantse kerk, dan kunnen we ons afvragen in welk stadium van dit rouwproces zij zit. In ieder geval nog niet in het stadium van acceptatie, wellicht pas in het stadium van ontkenning, getuige bijvoorbeeld een rapport over de afslanking van de dienstenorganisatie onder de titel ‘Groeien met de riemen die je hebt’. Ook het verlekkerd kijken naar grote massabijeenkomsten voor jeugd, of naar kerken met een charismatische predikant die veel mensen trekt zijn signalen die hierop wijzen. Is er pastorale begeleiding nodig? Het pastoraat is een van de competentiegebieden van de kerk, maar kan zij ook zichzelf in dit rouwproces pastoraal begeleiden?

Scenario’s

Nemen we het gehele landschap, de gehele voorraad aan (protestantse) kerkgebouwen in ogenschouw, dan zijn verschillende scenario’s van behoud en/of afstoting mogelijk.

We schetsen enkele scenario’s:

1 Alle kerkgebouwen worden door de PKN afgestoten, want protestanten hebben eigenlijk geen kerkgebouw nodig.

2 Veel kerken worden afgestoten, ze worden goed verkocht, want de grond waarop ze staan is (meestal) veel geld waard. Meer het afstoten gebeurt wel selectief. Een klein aantal wordt behouden, hopelijk worden dan goede keuzes gemaakt. De criteria van die keuzes kunnen variëren van functioneel tot cultuurhistorisch. We bekommeren ons verder niet over het toekomstige gebruik van de afgestoten kerken, het kost protestanten geen moeite om hun kerkgebouw aan de profaniteit over te geven.

3 Zoveel mogelijk kerkgebouwen worden behouden, niet alleen om functionele redenen van doorgaand kerkgebruik, ook vanwege cultuurhistorische, monumentale, kerkhistorische of architectonisch-stedebouwkundige waarde. Dat vereist wel speciale acties. Niet alleen stichtingen ‘tot behoud van…’, maar ook meervoudig gebruik van kerken: naast de eredienst bijvoorbeeld culturele functies.

Voor deze laatste optie horen wij ook het argument: wat je hebt aan kerkgebouwen moet je behouden. Eenmaal afgestoten en gesloopt, krijg je ze niet terug. De volgende argumenten worden gehoord: kerkgebouwen zijn beeldmerken/herkenningspunten in de stad, ze zijn gemeenschapsbevorderend, het zijn symbolen van onze christelijke traditie, geschiedenis en cultuur, er is een oplevende spiritualiteit en religiositeit, dus kerkgebouwen zullen in de toekomst meer dan ooit nodig zijn als religieuze ruimten. De valkuil is, dat kerken beheersstichtingen worden en hun energie in plaatsvervangende monumentenzorg of religie-uitoefening gaan stoppen. Dit scenario veronderstelt in ieder geval brede maatschappelijke betrokkenheid.

Kees Doevendans