Omgaan met godsdienstvastgoed (II)

logo-idW-oud

 

OMGAAN MET GODSDIENSTVASTGOED (2)

Aspecten van scenariokeuze

In het vorige artikel werd geconstateerd, dat de Protestantse Kerk, wat kerkgebouwen betreft, in een te ruime jas zit. De problematiek van behoud, afstoten, her- of meervoudig gebruik stelt zich. Er werd een aantal scenario’s geschetst: alle kerkgebouwen afstoten, veel afstoten, zoveel mogelijk behouden.

Keuze van scenario(s) hangt samen met de mogelijkheid van voortgaand, her- of meervoudig gebruik; maatschappelijke betekenis; subsidiemogelijkheden; aspecten van cultuurhistorische en architectonisch-stedenbouwkundige waarde; etc.

– Gebruik, hergebruik, meervoudig gebruik

Voortgaand gebruik dient voor de protestantse gemeente natuurlijk voorop te staan. Maar hergebruik of meervoudig gebruik is voor protestantse kerkgebouwen een reële optie. Het protestantse kerkgebouw is immers niet gewijd.

Het geluid, dat de protestantse gemeente voor de eredienst geen kerkgebouw nodig heeft (scenario 1: alle kerkgebouwen kunnen weg) wordt mede gevoed door de waarneming, dat het kerkgebouw 30% van de begroting inneemt.

Maar dit scenario is wel erg radicaal. Het kerkgebouw moge dan wel niet gewijd zijn, het heeft toch iets sacraals. De zogenaamde ‘dode stenenoptie’ (zoals die staat vermeld in het PKN-Bronnenboek voor Beleid (het kerkgebouw is een hoop dode stenen), is wel erg banaal.

In het kerkblad van de gemeente Eindhoven werd de ‘dode stenenoptie’ onlangs als volgt verwoord: ‘Mensen willen niet meer samenkomen in grote stijve gebouwen met kille kerkbanken, waar ook het sociale aspect moeilijk te realiseren is. Tegelijk zie ik dat enorme sommen geld worden besteed aan kerkgebouwen die in de week nauwelijks functioneren en die een onwijs percentage van het kerkelijke budget opeisen. Het gaat God toch niet om stenen, maar om mensen! Waarom niet zo snel mogelijk die grote gebouwen verlaten en mogelijkheden gebruiken van auditoria, wijkcentrums, waar enorme besparingen te bereiken zijn. Is de plaats van de kerk niet midden in de maatschappij?’

Banaal lijk ook de optie van de ‘kerk als herberg’, een optie die inspeelt op het sociale kapitaal dat de kerk zou moeten bieden. In elk geval is deze metafoor architectonisch niet erg uitnodigend en sprankelend. Overigens: de rol van de praktische theologie, waar dit idee vandaan komt, heeft ten aanzien van het kerkgebouw waarschijnlijk niet veel meer te beiden, dan dat het een communicatiecircuit zou moeten zijn.

Ten aanzien van meervoudig gebruik kan het volgende worden opgemerkt:

De 20ste eeuw was letterlijk de eeuw van de eenvoudigheid. Met genoegen kijken wij naar de beelden waarin het leven nog overzichtelijk was. Aan het einde van de 20ste eeuw bleek het allemaal veel minder eenvoudig. Het was een meervoudige eeuw geworden, complex, gedifferentieerd.

De 20ste eeuw was, als de eeuw van het modernisme, ook de eeuw van het functionalisme: een enkelvoudig programma was de basis van een gebouw, stad of stadsdeel. Ook het kerkgebouw werd zo benaderd. Gebruik en gebouw pasten 1 op 1. Wel kenden we het verschijnsel van het multifunctionele kerkgebouw. Zeker, multifunctioneel gebruik is mogelijk in de protestantse setting, maar: ervaringen leren dat dit niet altijd zaligmakend is. Meervoudig gebruik kan geen absolute randvoorwaarde zijn.

Hergebruik vraagt deskundigheid. Architectuurhistoricus Bernard Colenbrander stelt in ‘De Ingenieur’, nr 16, september 2006 over het belang van de historische dimensie:

‘Kerken en kloosters worden regelmatig omgebouwd tot appartementen en kantoren. Dat ziet er vaak treurig uit. Na de verbouwing herinnert er niets meer aan de oorspronkelijke bestemming. Als er na de renovatie niet meer overblijft dan een lege huls, kun je zo’n gebouw net zo goed slopen.’

– Maatschappelijke betekenis

Over de maatschappelijke betekenis willen we twee mogelijke aspecten aanduiden. De sociale betekenis. Het kerkgebouw als ontmoetingsplaats, als element in de opbouw van sociale cohesie. Maar kan de kerk nog sociaal kapitaal opbouwen? Op welke manier?

Voorbij het sociale is er de culturele dimensie. Het kerkgebouw is ruimtelijk een herkenningspunt, maar het is ook een symbool van de geschiedenis, het is uitdrukking van architectuur en cultuurhistorie, het is onderdeel van een stedenbouwkundig ensemble. Hier wordt de betekenis van het kerkgebouw boven de functionele en sociale betekenis uitgetild en wordt gerefereerd naar de overdracht van culturele waarden, van essentiële tradities. Kerkgebouwen zijn cultuurhistorische symbolen en vertegenwoordigen permanentie. Dergelijke artefacten kunnen zelfs in bepaalde mate de rol van de oude middenmaatschappelijke instituties overnemen om de collectieve herinnering van de samenleving vast te houden, aldus Scott Lash.

Niet ieder kerkgebouw is wellicht de moeite waard om te bewaren. Sommigen zullen toch wel aan de profaniteit mogen worden overgegeven, worden verkocht of gesloopt. U hebt toch ook wel eens de ervaring: wat een afschuwelijk kerkgebouw…, wat een monster! Natuurlijk, ook een monsterlijk kerkgebouw kan grote betekenis hebben. Het gaat om schoonheid, maar ook om een artefact dat een ruimtelijke bijdrage geeft aan de stedelijke ruimte. Dat is niet alleen afhankelijk van schoonheid. Bovendien kennen we de ervaring van het sublieme. Je wordt ergens door gegrepen, in fascinatie, maar tegelijk is het een afschuwelijke ervaring. Sommige leden van de ene denominatie hadden die ervaring bij het ervaren van een kerkgebouw van een andere denominatie.

– Subsidies

Een groot deel van het kerkelijke vastgoed is monument. Heeft een kerkgebouw monumentenstatus, dan is het redelijk dat de desbetreffende kerkelijke gemeente niet alleen voor de kosten opdraait. Wie heeft de monumentenstatus immers opgelegd? De samenleving heeft het zo gewild, die moet dan ook zijn verantwoordelijkheid nemen. De kerk zal ook met die samenleving in gesprek moeten gaan. Is die dialoog al ontstaan? Niet altijd, vaak is ook sprake van ‘kortsluiting’. Het is belangrijk dat de kerk zijn verhaal kan vertellen en dat er creatieve vormen worden gevonden om de scheiding van kerk en staat te overbruggen. Natuurlijk zal in het gesprek kerk-overheid/samenleving het woord subsidie een grote rol spelen. Wellicht niet alleen monumentensubsidies, ook ‘maatschappelijke subsidies’.

Rol Werkgroep Kerkbouw

De werkgroep kerkbouw van de Protestantse Kerk in Nederland beoogt een visie te ontwikkelen op het protestantse kerkelijke erfgoed en wil bevorderen dat het onderwerp behoud en gebruik van kerkgebouwen als prioriteit op de synodale agenda komt. Ook wil zij aan plaatselijke kerkelijke gemeenten een handreiking bieden om tot verantwoord beleid te komen. Door een overkoepelende visie wil zij bijdragen aan het algemene ‘discours’ over religieus erfgoed.

Typerend voor de protestantse kerk is, dat de plaatselijke gemeente autonoom is. Daarom is de top van de kerk tot nu toe te terughoudend. Een overkoepelende strategie is nodig. De synode kan de plaatselijke gemeenten in dit moeilijke vraagstuk niet in de kou laten staan. Pas als de kerk zijn zaken op een rij heeft, kan goed overleg plaats vinden met ander actoren, met name ook met de overheid. De kerk zal zijn bezit moeten inventariseren en waarderen. Daarbij kunnen specifieke ‘kerkelijke criteria een rol spelen (liturgie, specifieke kerkelijke gebeurtenis -lieux de mémoire-, enz., criteria die kunnen verschillen van die van algemene monumentenzorg.

De Werkgroep Kerkbouw van de PKN (opvolger van de Bouw- en Restauratiecommissie) heeft intussen een inventarisatie gemaakt van de PKN-kerkgebouwen per regio en bouwperiode. Ook is als pilot een preselectie gemaakt van de naoorlogse kerkgebouwen in de regio Gelderland. Het spreekt vanzelf dat deze tijdrovende arbeid slechts langzaam kan vorderen, omdat de werkgroep afhankelijk is van de kostbare tijd van vrijwilligers.

Interdisciplinaire benadering

De benadering ten aanzien van het protestantse godsdienstvastgoed zal interdisciplinair moeten zijn: ecclessiologie en liturgie, vastgoedbeheer, culturele planologie, architectuur en stedenbouw, geschiedenis en monumentenzorg.

– Ecclessiologie:

Dit betekent: een visie op de kerkelijke / christelijke gemeente, als rest in de samenleving, maar wel als een maatschappelijk geïntegreerde rest, ook intellectueel en cultureel. In dit verband is het ontstaan van een eigen universiteit een discutabele zaak. Samenwerking met RK-kerk en seculiere groepen als ‘Taskforce Toekomst Kerkgebouwen’ (Woudrichem) is wenselijk. In ieder geval kunnen we van elkaar leren.

– Liturgie:

Er zijn veel nieuwe inzichten. Veel spelen in op de nieuwe spiritualiteit en ritualiteit. Maar de vraag is of we die kant op moeten. De christelijke kerk hoeft het eten uit de religieuze ruif niet te bevorderen. Aan de andere kant: de christelijke religie is een religie onder de religies, niets meer, niet minder. Maar laten we ons wel blijven onderscheiden. Multireligieus gebruik van kerkgebouwen is een discutabele optie.

Vaak vragen nieuwe liturgische inzichten om herindeling van kerkgebouwen. Meestal verdwijnen de kerkbanken. Soms is er meningsverschil tussen de gemeentelijke overheid, monumentenzorg en de kerkelijke gemeente. Soms behoedt de rechter een al te voortvarende ingreep in een monumentaal kerkinterieur, waar de kerkelijke gemeente alles overhoop wilde gooien vanwege liturgische vernieuwing.

– Vastgoedbeheer:

Er is overleg nodig met maatschappelijke actoren. De oude civil society bestaat niet meer, markt, overheid en 3de sector vloeien ineen. Woningcorporaties zijn gesprekspartners, maar ook banken, er is veel geld om te beleggen. Stichtingen tot behoud van…, trustorganisaties, creativiteit is nodig, ook in het ontwikkelen van beheervormen.

– Culturele planologie:

Cultuur is een van de functies die in (monumentale) kerkgebouwen gehuisvest kunnen worden. De culturele planologie houdt zich bezig met de ruimtelijke aspecten van cultuur: hogere cultuur, archeologie en cultuurhistorie, maar ook de alledaagse cultuur van de straat. Cultuur en economie zijn niet meer strijdig en elkaars tegengestelde. Maar cultuur omvat ook symboliek, waarden, traditie, de collectieve herinnering.

– Architectuur en stedenbouw:

Kerkgebouwen vertegenwoordigen perioden uit de architectuur, maar soms ook het oeuvre van een architect.

Niet alle kerkgebouwen zijn architectonisch de moeite waard, maar soms dan wel weer stedenbouwkundig. Het zijn primaire elementen, essentiële elementen van de stadsplattegrond. Het is vakkundig werk dat te bepalen.

– Monumentenzorg:

Vele instanties houden zich bezig met het behoud van en de zorg voor monumenten, de VMBK niet in het minst. Monumentenzorg kan zich niet alleen richten op ‘kanjers’, er zijn ook minder opvallende monumenten, er zijn jonge monumenten. Belangrijk is modellen voor omgang met het culturele erfgoed te ontwikkelen, met verschillende ‘vormen van behoud’.

Stedelijkheid

Een visie op stedelijkheid is nodig. Natuurlijk geen visie die zich beperkt tot de steden, maar betrekking heeft op het gehele Nederlandse stadslandschap, waaronder dorpen, gehuchten, tussenland, tussensteden, sub- en peri-urbane gebieden, enzovoort. Een nieuwe sociologie van de stad is nodig. Het ontbreekt de kerk aan een visie op stedelijkheid. Het oude 20ste eeuwse idee over de stad (civil society en verzuiling, wijk- en buurtgemeenschap, hechte instituties, etc.) is achterhaald.

Opvallend is, dat de kerken vroeger werden gerekend tot het openbare domein. Nemen we de kaart van Rome van de stedebouwkundige Nolli uit 1748. Het is een kaart waarop in zwart-wit de stad als respectievelijk privé- en openbare ruimte is weergegeven. De kerkgebouwen zijn wit, ze vormen een onderdeel van de openbare ruimte. Hoe krijgen we opnieuw de situatie, dat het kerkgebouw onderdeel wordt van het publieke domein? Hoe wordt de stad een landschap dat zowel sociale als ruimtelijke verbeelding prikkelt?

Kees Doevendans