Zuurmonds verzet

logo-idW-oud

 

ZUURMONDS VERZET

Rochus Zuurmond schreef in dit blad een reeks artikelen over de Apostolische Geloofsbelijdenis (IdW 5/2008 – 5/2009). In deze reeks probeert hij de woorden van de geloofsbelijdenis los te maken ‘van hun thans populaire context’ en ‘opnieuw vast te maken aan het Bijbelse getuigenis’ (5/2008, 10). Zuurmonds stukken zijn informatief en munten uit door helderheid en beknoptheid; ik las ze met bewondering. Maar vaak troffen ze me ook pijnlijk. Dat was wanneer ‘de thans populaire context’ mij niet onverschillig was en ik Zuurmonds verwijten moest incasseren van benepenheid en kleinburgerlijkheid.

Drie reacties

Zuurmond is erg tegen kleinburgerlijkheid. In vrijwel elke aflevering van zijn feuilleton laat hij zijn weerzin merken. Moralisme, biblicisme, jesulatrie, kerkelijke clubmentaliteit, Libelle-psychologie in de preek – al die dingen vervalsen het ware Woord van God. Voor een lezer zoals ik, die door opvoeding, aanleg en algemeen heidendom sympathie heeft voor bij voorbeeld de voorstelling van de eeuwigheid als een veilig thuis hierna of voor de opvatting dat de zonde mijn persoonlijke overtreding is van een concreet Bijbels gebod, is dat even slikken. Daar komt bij dat ik kleinburgerlijkheid niet alleen als een erfenis met mij meedraag. Ik legitimeer haar ook. Als predikant in de Protestantse Kerk voel ik me niet vrij om mijn kleinburgerlijke gemeente de spiegel van Zuurmond voor te houden. Ik ben dus dubbel schuldig.

Nadenkend over de wijze waarop ik Zuurmonds brandende pijlen tegemoet zou gaan, kwamen drie reacties bij me op. Ik vind ze alledrie van waarde, maar ze kunnen niet allemaal een plaats krijgen in dit stuk. De eerste reactie is: incasseren. Accepteren dat Zuurmond gelijk heeft en je leven en vooral je theologie beteren. Dat neem ik me voor, maar verder moet dat buiten dit artikeltje blijven. De tweede reactie is: afdingen op bepaalde onderdelen van Zuurmonds betoog. Ik zou bij voorbeeld niet zover willen gaan om uit angst voor moralisme de begrippen zonde en vergeving geheel en al los te maken van het handelen van de individuele gelovige. In het Oude Testament gaat het weliswaar om het volk, maar het draait om enkelingen, om Van Ruler te parafraseren; het heil van Israël is afhankelijk van het geloof van zijn leidslieden. Ook zou ik de gedachte willen bestrijden dat de opstanding der doden en een leven-na-dit-leven in het Oude Testament afwezig zijn (vgl. wat Jezus zegt in Mt 22,32). Zuurmond brengt die gedachte in het veld tegen een platoniserend christendom, dat uit deze wereld weg wil vluchten. Ik zou het voor dat christendom juist willen opnemen, om te beginnen uit achting voor Plato en Socrates die onder ‘individuele onsterfelijkheid’ nog wel iets anders verstonden dan de veroneindiging van onze sterfelijke individualiteit, en vervolgens om het hedonisme uit te dagen dat op dit moment in kerk en maatschappij hoogtij viert.

Maar er is nog een derde reactie die ik wil geven en daaraan zal de rest van mijn bijdrage gewijd zijn. Het is deze: gesteld dat Zuurmond volstrekt gelijk heeft en dat de ‘thans populaire context’ waarin de Apostolische Geloofsbelijdenis wordt verstaan Gods Woord vervalst, heeft hij daarmee tevens het recht om zijn gelijk te halen? Ik zou, met andere woorden, een vraag willen stellen bij het verzet als theologische houding.

Het verzet

Overal in de kerk en in ons leven heerst de kleinburgerlijkheid. Onze verlangens, onze denkbeelden en onze angsten perken een ruimte af waarin wij ‘God’ lokaliseren. Dat is zonde, zoveel is duidelijk, maar zijn we het daarover eens, dan rest nog de vraag hoe je als gezant van de ‘andere’ God met zonde omgaat. Zuurmond kiest voor de houding van het verzet. Verzet legt zich niet bij misvattingen neer, maar benoemt en bestrijdt ze. Die antithetische opstelling heeft met name in de Tweede Wereldoorlog haar sporen verdiend en in het bijzonder de geestelijke nazaten van Barth en Bonhoeffer is de theologische houding van het verzet op het lijf geschreven. Theologie is oppositie, ze is kritisch en corrigeert. Kerk is zichtbaar (zie Zuurmond 2/2009, 21), ànders dan de wereld, ze appelleert en ageert. God is ongrijpbaar, Hij is van Israël, van Jezus, niet van ons. En wij? Wij bestaan niet. Als het goed is, zijn wij helemaal Hem, maar omdat we dat zo niet kunnen zeggen – want alle wij-taal is onbruikbaar – hebben we het niet over ons. De nobis ipsis silemus. Dat was een motto van Kant, maar het past als motto ook op de verzetstheologie. Het Woord moet inslaan, wij zijn slechts het kanon waarmee het wordt afgevuurd.

Zuurmond zit in het verzet. Hij schrijft om iets recht te zetten. Hij wil de geloofsbelijdenis weer in lijn met de Bijbel brengen, hij wil het Nieuwe Testament uit de buurt houden van de Griekse filosofie en hij wil vooral de fatale verwarring bestrijden van de laatmoderne burger met de bijbelse messias. Stuk voor stuk zijn dat aangelegen punten, maar is het goed om ze, in ieder geval op dit moment, te maken? Wat winnen we met het formuleren van een nieuwe orthodoxie? Of beter: riskeren we er iets mee?

Lijden om de waarheid

Als het geloof de houding aanneemt van het verzet zonder dat er directe risico’s mee zijn verbonden, klinkt geloofstaal al snel verongelijkt. Alsof ze wordt uitgesproken met de verzuchting ‘Hoe vaak moet ik het nog zeggen?’ In situaties van gevaar is dat anders. Dan wordt de modus van het verzet overvleugeld door wat ik houd voor de beslissende vorm van het christelijke getuigen: het lijden omwille van de waarheid. Dan kan het verzet het woord nemen. Is er echter geen gevaar aanwezig, dan wekt de houding van verzet de indruk dat geloof een beter weten is. Maar als geloof iets beters is, is het toch een beter liefhebben of een beter dienen, niet een beter weten. Dat betekent niet dat we het onburgerlijke karakter van het geloof dan maar moeten vergeten, maar wel dat het getuigen daarvan onaf is, als het niet op de een of andere manier gepaard gaat met aanvaarding van de burgerlijkheid, met het liefhebben ervan en het lijden eronder. Geloof is het dragen van het ongeloof. Het is samen met de zondaar beleven dat jij een andere God aanbidt dan hij.

Dit klinkt paradoxaal, maar op een andere manier kan ik niet begrijpen wat het betekent om in deze wereld af te sterven aan het vlees en op te staan in de Geest (Rom 8), dus: uit een wereld van oordelen en veroordeeld worden over te gaan in een wereld waarin de genade van God de dienst uitmaakt en het oordelen aan Hem is uitbesteed. Nogmaals: het is wat mij betreft niet verkeerd om de andersheid van God en de onburgerlijkheid van het christelijk geloof te onderstrepen, maar als zodanig is dat nog erg platoons. Daar kan het niet bij blijven. God is niet identiek aan de wereld, akkoord, God is de God van Israël, zeker, maar met die andere God komen we opnieuw in de wereld en welke opstelling leert ons dan het geloof? Het geloof leert aanvaarding en lijden. Aanvaarding van het zwakke en lijden onder het trotse, het onjuiste en onterechte. Kritiek op de zondaar is weliswaar niet onmogelijk, maar ze snijdt direct in je eigen vlees. Want je legt jouw verwijten niet als een last op de schouders van de ander. Ze vormen een last voor jouw liefde en die last wordt door jouw liefde vervolgens met liefde gedragen.

Wat is je geloof belijden dan? Meestal is het niet zeggen waar het op staat, maar aanvaarden en dragen en lijden. En als het wel zeggen is waar het op staat, dan is het iets van gelovigen onderling, die elkaar eraan herinneren hoe volstrekt amoreel en vrij de God van Israël is. Soms echter, heel soms, is het geloof belijden ook rücksichtslos man en paard noemen. Maar dat moment van getuigend op de barricaden staan is niet elk moment. Het kan alleen worden gelegitimeerd met je bloed.

Udo Doedens