Vanwaar en waarheen? – Genesis 16: 8

logo-idW-oud

 

VANWAAR EN WAARHEEN? – Genesis 16:8

Het Oude Testament vertelt over een slavin. Zij voelt zich zo vernederd door haar meesteres, dat ze op de vlucht slaat. De engel des Heren treft haar aan in de woestijn, bij een waterput. Ze is weggelopen uit haar betrekking en daar zit ze nu. Een woord dat zich heeft losgemaakt uit het verhaal waarin het thuishoort. Ze wil er even niet meer zijn. Even bijkomen in de kantlijn.

De vraag waarmee de engel haar begroet, klinkt bezorgd: ‘Hagar, dienstmaagd van Sarai, waar kom je vandaan en waar ga je naartoe?’ De vraag klinkt ook streng. Met een paar woorden zet de engel de vluchtelinge klem tussen verleden en de toekomst. Waar is je plaats, Hagar? Waar is de plaats van je nog ongeboren zoon Ismaël? Hagar heeft haar plaats verlaten, omdat ze het niet uithield met Sarai. Zij, Hagar, had gebaard; Sarai had niets gepresteerd. In plaats daarvan had zij Hagar gekleineerd. En ja, daar hield het voor Hagar op. Als je ergens bent waar men jouw inzet en prestaties negeert, dan ben je daar niet op je plek. Dan moet je daar weg, waarheen dan ook. Dan moet je de woestijn in.

De vraag van de engel zet ook mij klem. Ik ben een mens en ook nog eens een kind van deze tijd; het vluchten zit mij in het bloed. In grote haast ben ik alweer over de drempel van het nieuwe jaar gestoven. Voort, voort, om ergens te komen waar men mij ziet staan. Of dat nog niet eens, alleen maar weg, weg van de plek waar ik ben, weg uit het leven dat mij onrecht doet. Weg van het werk waarin ik mij niet kan geven, weg van de mensen die mij niet begrijpen, weg bij ondeugdelijke bazen en weg uit een leven van leed en verdriet.

In mijn vlucht over de drempel van weer een nieuw jaar bots ik op tegen de engel des Heren. ‘Hela, broeder, vanwaar en waarheen?’ ‘Ik kom uit een leven waarin men mij ten onder houdt, waarin mensen mij vreemd zijn en God ver weg is.’ De engel is verbaasd: ‘Jij vindt dat jij onderdrukt wordt en dat God ver weg is? Zo kort na kerst? Heb je niet onlangs nog gezongen van vrede op aarde en Immanuël? Denk jij dat God op de vlucht was toen Hij in een kribbe ter wereld kwam? Nee toch? God heeft die nederigheid opgezocht. Daar moest Hij zijn, om te tonen dat Zijn weg niet stokt op plaatsen die mensen voor onleefbaar houden.’

Tegen Hagar zei diezelfde engel: ‘Keer terug naar je meesteres en verneder je onder haar handen.’ Ik vind dat een harde boodschap; Hagar moet terug naar de onderdrukking. Maar de engel ziet dat anders. Hagars terugkeer naar Sarai is een terugkeer naar de regie van God. Zij moet terugkeren in het verhaal, het vanwaar en het waartoe, waarin haar leven thuishoort. De vernedering die daarmee gepaard gaat, is alleen maar de buitenkant van de zegen. En die zegen zal groot zijn, belooft de engel.

Waar komen jullie vandaan? Zolang wij op die vraag antwoorden: uit de onderdrukking en de miskenning, zullen we voortvluchtig blijven. Altijd op zoek naar een veilig heenkomen, altijd onderweg naar erkenning. Pas als ons een engel tegenkomt die ons vertelt dat we van het kerstfeest komen, dat we weggelopen zijn uit een groter verhaal dan we zelf kunnen overzien, verandert er iets. Die engel stuurt ons terug naar de nederige omstandigheden van ons eigen leven en naar de kribbes en stallen van deze wereld. En hij doet dat, net als bij Hagar, met een belofte van heil en zegen.

Want het verhaal waarin wij een rol spelen, is het verhaal van Gods scheppende Geest in deze wereld. Dat verhaal gaat weliswaar eerder over Sarai dan over Hagar, eerder over Izaäk dan over Ismaël en eerder over Jezus dan over mij, en alleen ter wille van hen ben ik erin opgenomen – maar ik ben erin opgenomen. Mijn leven is uitgespannen tussen een vanwaar en een waarheen en mijn leed is voorlopig. Vluchten hoef ik niet, want Hij heeft mij gezien. Hij blijft bij mij, van jaar op jaar.

Udo Doedens