Lankmoedigheid (Spr. 14: 29)

logo-idW-oud

 

LANKMOEDIGHEID

De lankmoedige is groot van verstand, maar wie kortaangebonden is, hoopt dwaasheid op. (Spr 14,29)

Volgens het boek Spreuken is lankmoedigheid een deugd. Het woord is bij ons niet meer in gebruik, dus beoefenen we misschien ook de deugd niet meer. Ik zit te denken: ben ik lankmoedig? Wanneer ben ik het dan? Lankmoedig ben je ten opzichte van een ander. Waar onze Bijbelvertalingen ‘lankmoedigheid’ schrijven, staat in het Hebreeuws van het Oude Testament ‘lang van adem’ en in het Grieks van het Nieuwe ‘groot van gemoed’. Lankmoedige mensen hebben zoveel over, zijn zo ruim van hart dat ze anderen niet voortijdig veroordelen.

Oordelen is in de Bijbel iets van het einde, iets van God. Het oordeel is daar waar de eeuwigheid de tijd beproeft. Als mensen elkaar met tijdelijke maatstaven te lijf gaan, is dat verkeerd. Mensen leven in de tijd als zoogdieren die voor een bepaalde duur onder water moeten blijven. Onder water kunnen ze geen adem halen en als ze dat toch doen, verdrinken ze. Alleen zij die lankmoedig zijn, die voldoende lucht hebben, houden het tot het einde uit.

Om deze beeldspraak nog even te vervolgen: mensen verwarren zichzelf vaak met vissen. Ze denken dat ze ongestraft onder water kunnen ademen. Ze denken dat dat wel moet, want ze zullen het water nooit verlaten. Zo verzoenen ze zich met een leven dat het tegendeel is van lankmoedig: een kortademig leven waarin het vijandige element van het water alomtegenwoordig is. Maar als Jezus de discipelen tot vissers van mensen roept, beveelt Hij dat zij mensen uit het water moeten halen om ze terug te brengen in hun eigenlijke element: de adem van de eeuwigheid.

In een klimaat van oordelen en beoordeeld worden houdt lankmoedigheid de verbinding met de eeuwigheid in stand. Een lankmoedig iemand slaat niet toe, leest niemand de les, zegt niemand de waarheid, doet niet aan lik op stuk, beschouwt menselijke oordelen niet als het laatste woord. Zijn blik taxeert niet, zijn ogen staan afwijzend noch veroverend. En als zijn ogen hem verleiden tot een oordeel, zegt hij: ik moet beter kijken. De lankmoedige wacht op God. Hij huldigt geen principes, hij heeft geen meningen, hij redeneert hoogstens zo, dat ‘wacht op God’ de uitkomst is.

Zoals ik hem beschrijf lijkt hij kleurloos en onpartijdig. Iemand zonder pit. Maar hoe kleurloos is de eeuwigheid? Lankmoedigheid is een deugd die hand in hand gaat met andere: rechtvaardigheid, barmhartigheid, goedertierenheid (Ex 34,6), liefde, vriendelijkheid, zelfbeheersing (Gal 5,22). Als je van die deugden samen een compositietekening zou maken, kreeg je een beeld van God: een portret van Abraham, van Job, van Jezus of Paulus. Kleurloos? Misschien is de kleur wat ongewoon, maar kleurloos is wat anders.

Lankmoedig zijn is het moeilijkst daar waar alles aandringt op actie en slagkracht. Een lankmoedige sporttrainer zal het waarschijnlijk niet ver brengen. Hij moet zorgen dat zijn team wint en niet wordt gehinderd door incapabele spelers en ondoelmatig spel. Nu is dat sport, maar in grote delen van onze leefwereld denken we net als de sporttrainer. Logisch dat de vraag opkomt: maakt lankmoedigheid nog een kans? We zouden kunnen beginnen om bij al ons oordelen, taxeren en moraliseren een slag om de arm te houden. We zouden kunnen proberen om de opzet te doorzien van mensen die ons in hun oordelen willen laten geloven. We zouden kunnen protesteren tegen sentimenten, hypes en rages die iets tijdelijks opblazen tot iets van levensbelang. We zouden het bestaande schema kunnen verwerpen waarin de mensheid is verdeeld in een elite en een publiek en een nieuw schema kunnen invoeren, waarin de mensheid ongedeeld is, afgezien van de voorhoede van knechten die de weg baant voor de achterhoede. Op die manier zouden we het oordelen en het uitsluiten de voet dwars kunnen zetten.

Zou ik zo lankmoedig kunnen zijn? In de Bijbel begint het niet met die vraag. Daar lezen we over een beweging van lankmoedigheid die al gaande is. De God van Israël bewijst zich als een groot dulder, als een God die niet meteen korte metten maakt, maar die zijn uiterste best doet om de mensen vertrouwd te maken met de alomvattendheid en verreikendheid van de eeuwigheid. De eeuwigheid is niet de gevangenis waarin mensen elkaar stoppen als ze zeggen: ‘hij is nu eenmaal geen hoogvlieger’ of: ‘zij is nu eenmaal geen schoonheid’ of (over een volk): ‘zij hebben nu eenmaal geen democratische traditie’. De eeuwigheid is ruimte van leven. Adem die nooit stokt. Als dat via Gods Zoon en Zijn Geest aan mij wordt bewezen, word ook ik lankmoedig. Ik pin mensen niet langer vast, ik hoop voor hen, ik kan mijzelf niet langer denken los van hen, ik leef op Gods lange adem – al zal ik het woord daarvoor niet zo snel gebruiken.

Udo Doedens