Het idool van de criticus
HET IDOOL VAN DE CRITICUS
Door het vuur van Mijn woede vergaat heel de aarde. (Zefanja 3:8)
Zefanja stelt een bekend probleem aan de orde: er wordt geen recht gedaan. Machthebbers spelen voor God en maken slachtoffers. Zo bekend als Zefanja’s probleem is, zo ongewoon is zijn oplossing: je moet je onderwerpen aan het oordeel en afzien van verzet.
Dat de machthebbers niet deugen, willen we graag van Zefanja aannemen. De vorsten, profeten en priesters hadden enkel voorgangers moeten zijn, dienaars van God, maar die hogere opdracht hebben ze afgeschud en nu zijn het inderdaad machthebbers geworden. Ze runnen hun eigen toko. Dat zien we ook tegenwoordig van hoog tot laag gebeuren: mensen hebben hun levensbeschouwingen, de grote verhalen over hun verantwoordelijkheden en hun grenzen, laten vallen. Die verhalen kunnen ze niet meer hard maken en bovendien ervaren zij ze als te beperkend. Nu opereren ze enkel nog als zichzelf, met alle vaardigheden die ze als individu in huis hebben: hun expertise, hun talenten, hun professionaliteit. Je zou daarmee toekunnen als de samenleving een machine was, waarin jij alleen maar een radertje hoefde te zijn. Maar dat is niet zo. Er wordt jou als mens voortdurend gevraagd om stelling te nemen tegenover het geheel, om meer te zijn dan je professionaliteit. Wie op moment één afstand neemt van God, moet op moment twee zelf God zijn. Terwijl zelfs de grootste professionaliteit je daar geen tools voor geeft. Het gevolg is dat individuen over steeds meer toverkracht moeten beschikken – ze moeten topprestaties leveren in eminente bedrijven die excellent presteren – en dat ze een publiek ontmoeten dat hen zeer kritisch beoordeelt, want iedereen weet dat toverkracht niet bestaat. Als het gaat over de agressie in onze samenleving – misschien is dit een van de oorzaken. We verwachten God van individuen. Mensen moeten handelen alsof ze god zijn en worden door andere goden beoordeeld. Allebei zijn dat daden van agressie.
Dat voor God spelen een agressieve daad is, klinkt logisch, maar is het ook een daad van agressie als je daarop kritiek levert? Is dat niet juist wat de profeten deden en wat de kerk zou moeten doen? Trekken christenen daarin niet gelijk op met de opiniemakers in onze samenleving? Ik betwijfel het. Volgens mij is het geweld en het gepest in onze samenleving niet alleen een zaak van mensen die het geweld daadwerkelijk gebruiken, maar ook van ‘het verzet’, van de mensen die kritiek leveren en oordelen vellen, van de talentenjury’s die ophemelen en de cabaretiers die afkraken, van ouders en opvoeders met hun geloof in therapeutisch bevestigen en van alle stuurlui aan wal met hun eindeloze gemopper. Kritiek leveren, protesteren en in verzet komen lijken onschuldig, want ‘het tuig zit hogerop’, zoals Joop Visser de communis opinio verwoordt. Maar ondertussen neemt niet alleen de machthebber maar ook zijn criticus goddelijke proporties aan. Lees bijvoorbeeld de column van cabaretier Youp van ’t Hek in NRC-Handelsblad. Daarin maakt Van ‘t Hek wekelijks gehakt van een actuele snoever of blaaskaak. Laatst was dat ex-staatssecretaris Verdaas. Ik geef Van ’t Hek gelijk dat hij snoeverij afwijst, maar de brutaliteit waarmee zijn slachtoffer miskleunde, wordt meestal ruimschoots geëvenaard door de brutaliteit waarmee van ’t Hek zijn gelijk haalt. Wie is de grootste geweldenaar, denk ik dan. Verdaas staat tegenover Van ’t Hek als een derderangs acteur die voor God speelt tegenover iemand die gelooft dat hij God zelf is.
Zefanja gaat het om de terugkeer van God in het hart van de macht en daartoe is het nodig dat de machthebbers samen met heel Israël en alle volken het oordeel ondergaan. Want uiteindelijk staat God voor niemand centraal, niet voor de machthebbers maar evenmin voor de oppositie. Aan ons de vraag wat het zou betekenen als we niet alleen het idool van de machthebber zouden omverhalen, maar ook het idool van de criticus, niet alleen het afgodsbeeld van de directeur, maar ook dat van de ondernemingsraad. Er is in onze samenleving al vrijwel niemand meer die zich nog met de figuur van de koning identificeert. De koning heeft het immers altijd gedaan. Hij functioneert enkel nog als de blinde muur waarop iedereen zijn wantrouwen en verontwaardiging kan projecteren. Daartegenover vertonen talloze mensen zich in de mantel van de profeet. Ze zijn toneelregisseur of voetbaldeskundige of advocaat of journalist en zoeken een koning om hem onder de guillotine van het vrije woord te brengen. Al doende bestijgen zij zelf de troon. Hierdoor ontstaat de merkwaardige situatie dat onze werkelijke koningen zich voordoen als oppositieleiders, als mensen die niet zetelen op de macht, maar op inzicht en kritiek.
Mijn vraag is: zou de kerk maatschappelijk actief kunnen zijn zonder te treden in de rol van de opposant, van het verzet, van de veller van het tegenoordeel? Zouden wij kritisch kunnen zijn door alleen maar te zegenen, bijvoorbeeld? En geloven wij voldoende in de kracht van vredelievendheid?
Udo Doedens