Houden van een boze God
HOUDEN VAN EEN BOZE GOD – Procovatie door Willem Maarten Dekker
Hoe moet je reageren op een boek dat Provocatie heet? Als je het prijst, heb je het waarschijnlijk niet begrepen en laak je het, dan heeft de provocatie waarschijnlijk gewerkt.
De provocatie uit de titel is de variant van het christelijk geloof die Willem Maarten Dekker in dit boek beschrijft. Dit geloof is provocerend doordat het een God is toegedaan die zich destructief verhoudt tot deze wereld, inclusief alle religieuze pogingen om haar te ordenen of draaglijker te maken. Gods destructiedrang komt pas tot rust als de wereld haar nietswaardigheid beseft en Gods toorn billijkt. Dat gebeurt aan het kruis, waar Gods Zoon aan de wereld afsterft, zonder God te verloochenen. Bij dat kruis begint volgens dit christelijk geloof een nieuw leven, maar over dat nieuwe leven wil Dekker het niet hebben. ‘Dat is een heel ander verhaal’, zegt hij aan het eind van zijn boek. Hem gaat het om de inzet van het christelijk geloof, die ‘tegendraads, hard en onontkoombaar’ is.
Hoewel het boek polemisch is bedoeld, ontleent het zijn overtuigingskracht meer aan de consistente uiteenzetting van het eigen standpunt dan aan zijn kritiek op andere zienswijzen of een analyse van cultuur of tijdgeest. Niet dat Dekker ons in het ongewisse laat over zijn tegenstanders. Dat zijn de vormen van religiositeit die God een alliantie laten aangaan met de bestaande wereldorde of met het diepste zelf van het individu. Ook richt hij zijn pijlen op de door velen gedeelde overtuiging dat de kerk met middelen van deze wereld van de ondergang kan worden gered. Niettemin bestaat het grootste deel van Dekkers boek uit de uitleg van bijbelverhalen waarvan de strekking is, dat God het sterke breekt en het zwakke verkiest.
Verkondigende theologie
In totaal behandelt Dekker dertien bijbelverhalen. Zes ervan koppelt hij aan het thema ‘geloof’ en zeven aan het thema ‘God’, ‘de twee belangrijkste woorden van het christendom’ zoals de achterflap zegt. Het woord behandelen is eigenlijk te bleek. Dekker zegt zelf dat hij aan ‘verkondigende theologie’ doet en dat geeft goed weer in welk register de bijbelverhalen klinken. Door de tekst van elk van de hoofdstukken schemert de preek die er waarschijnlijk aan ten grondslag lag. Waarom Dekker zijn hoofdstukken ook nog betitelt als essays is mij minder duidelijk. Bij essays denk ik aan de pretentieloze bespiegelingen van een individuele menselijke geest. De teksten van Dekker zijn niet alleen omvattender van onderwerp maar ook stelliger van toon. Wel betoont Dekker zich een essayist in zijn voorliefde voor aforistische formuleringen en bondige alinea’s. Daardoor blijft zijn betoog doorzichtig, hoe zwaar op de hand de inhoud ook is, en zijn er in elk hoofdstuk wel een paar uitspraken met vleugels te vinden. Ook zet Dekker hier en daar een deur open naar een essayistische uitweiding, bij voorbeeld als hij de wijze waarop Mozes en Jezus met God omgaan ‘magisch’ noemt of stelt dat God geprovoceerd wil worden, maar hij gaat de deur niet binnen. De overredende stijl van de preek wint het van de onderzoekende en reflecterende stijl van het essay.
De bijbelverhalen die Dekker bespreekt behoren tot de bekendste stukken van de Schrift: het offer van Izaäk, Jakob aan de Jabbok, de ontmoetingen van Mozes en Elia met God, de strijd tussen Israël en Amalek, de drie mannen in de vurige oven, de tempelreiniging, Paulus over de schat in aarden vaten en in elk hoofdstuk wel weer de verhalen van Getsemane en Gologotha. Over al deze verhalen heeft Dekker wel wat origineels op te merken, maar ze zijn voor hem dragers van één en dezelfde boodschap. Het meest systematisch zet Dekker die uiteen op een van de vele pagina’s waar hij zijn favoriete theoloog Luther aanhaalt. Volgens Luther spreekt God drie woorden tot de mensen. Het eerste woord is zijn belofte, het tweede woord zijn oordeel en het derde woord zijn openbaring. Hoezeer de belofte ook getuigt van Gods goede bedoelingen en hoezeer de openbaring van God in Christus die bedoelingen ook staaft, het oordeel blijft als een bittere en nauwelijks begrijpelijke realiteit zijn plaats opeisen. Woest en willekeurig dwingt een verborgen God deze eigenzinnige wereld op de knieën. Dekker is zo onder de indruk van het oordeel, dat hij weigert er een ethische draai aan te geven, bij voorbeeld door het in verband te brengen met de zondigheid van de mens of het toe te schrijven aan de macht van het kwaad. Met gespierde taal (‘Ons denken en leven op God stuk laten slaan’, ‘Zalig wie verminkt is door God’ etc.) roept Dekker het oordeel in al zijn ongerijmdheid op en dwingt hij zijn lezers om het te laten staan. ‘Geloven is niet: weten dat God je nooit verlaat. Het is: heel goed weten dat de nacht en de duisternis en het oordeel over ons heen gaan. Het is heel bewust midden in dat oordeel gaan staan en roepen: “mijn God”.’ (87)
Kopje onder
Afgezien van de objectieve kwaliteiten van dit boek, waarover ik hierboven al iets heb gezegd, vind ik het een verdienste van Willem Maarten Dekker dat hij aandacht vraagt voor de betekenis van het oordeel in de christelijke theologie. Of we nu aan de ene zijde van de kerk geloven in een lieve kindernevendienstgod of aan de andere zijde in de bovenbaas van onze eigenste orthodoxie, God is voor de meesten van ons de felicitatiedienst van ons bestaan. Dat is evident niet wat de Bijbel vertelt en Dekker wrijft ons dat vakkundig in. Met Dekkers nadruk op de absurditeit van het oordeel kan ik minder goed uit de voeten. Vermengt hij de menselijke ervaring van het kwaad (‘absurd’) hier niet met de theologische duiding ervan? Ik zou denken dat het ons als theologen altijd geboden is om God goedheid toe te kennen. Kunnen we die goedheid op grond van onze ervaring niet begrijpen, dan moeten we over de begripskant zwijgen, maar niettemin aan Gods goedheid blijven vasthouden. Dekker maakt me dat eerst moeilijk door Gods oordeel absurd te noemen en vervolgens door wel over Getsemane en Golgotha te willen praten, maar niet over het lege graf. Ik heb die kant van het oordeelsverhaal echter nodig om het oordeel te kunnen doorstaan. Zodra Gods derde woord wordt losgemaakt van Zijn tweede, dreig ik als gelovige kopje onder te gaan.
Dat brengt mij bij een tweede vraag. Wanneer ben je gerechtigd om het oordeel te proclameren? Dekkers boek lezende, krijg ik de indruk dat het oorspronkelijke doelwit van zijn Provocatie het zelfgenoegzame optimisme is waarmee de Protestantse Kerk in Nederland haar huid denkt te redden. Meer dan eens geeft Dekker als voorbeeld van Gods oordeel de aftakeling van de PKN. Dat is een tamelijk precieze lokalisatie van het oordeel, dat in dit geval bovendien goed te begrijpen is en waarvan je je om die reden kunt voorstellen dat Willem Maarten Dekker er de profetische woordvoerder van wil zijn. In de rest van zijn betoog spreekt hij echter over Gods oordeel in het algemeen en raakt dan aan kwesties van Golgotha en Auschwitz tot aan het kwaad in de natuur, waarmee vergeleken de neergang van de PKN klein bier is. Ben je gerechtigd, vraag ik me dan af, om ook op dit niveau, waar de onachterhaalbare ratio van het oordeel ons bijna een destructieve God laat denken, voluit Gods oordeel te proclameren? Ligt dat in ons bereik? Of moet je hier, al was het maar uit zelfbehoud, omdat je als gelovige niet anders kan dan het leven willen, God aanroepen als redder en verzoener?
Provocatie laat mij achter met de wonderlijke gedachte dat de auteur van de oordelende en verborgen God houdt. Hij identificeert zich met Hem. Op pagina 113 vertelt Dekker dat hij als kind medelijden had met de God van Psalm 2, die moet aanzien hoe de volkeren complotten tegen Hem smeden. De ontdekking dat God niet weerloos is en op zijn beurt de volkeren bespot, luchtte hem op. ‘Zalig ben je als je mee durft te lachen met God’, besluit Dekker dit hoofdstuk. Met alle sympathie voor ferme taal en onverschrokken gedachten, vraag ik me toch af of we naar deze zaligheid moeten verlangen. Moeten we het oordeel niet altijd vrezen en ontvluchten in plaats van het uitmeten als een provocatie?
Udo Doedens
Willem Maarten Dekker, Provocatie, over de zin van God en geloof, Uitgeverij Groen, Heerenveen, 2012, 144 pp.