Gebed in een ligstoel

logoIdW

GEBED IN EEN LIGSTOEL – Herman de Coninck

Wie weleens een poëziefestival heeft bezocht, kent het onderscheid tussen woorddichters en dingdichters. Woorddichters komen op in het donker. Voorzichtig lopen ze naar het spreekgestoelte, een glas water in de hand. Jij bestaat niet, zij bestaan niet, er is niets. Dan verheffen zij hun stem en daar gebeurt het: poëzie. Het zijn machtige solitairen, profeten, veldheren van het woord, deze dichters. Maar buiten de poëzie lijken ze me onaangenaam gezelschap.

De dingdichters maken een andere entree. Zij turen de zaal in. Zij willen jou zien en de lucht zien, ze zouden liever schilder zijn geworden, maar ze zijn dichter. Ze houden zich vast aan een glas whisky. Hun poëzie is een zwakte. Zij moet zich telkens oprichten uit een narcistische of gemakzuchtige taal om weer ode te worden in plaats van orakel of recensie.

Ik heb Herman de Conick nooit op een festival zien optreden, maar hij is onmiskenbaar een dingdichter. Zijn laatste bundel, hij stierf in 1997, heet Vingerafdrukken. Poëzie, zo begint de bundel, ‘is iets als vingerafdrukken / op het venster / waarachter een kind dat niet kan slapen / te wachten staat op dag.’ Daar heb je het al. De dag, daar gaat het om. De dichter zit er achter glas op te wachten en net als een kind kan hij het niet laten om met zijn vingers aan het glas te zitten.

Als je verder leest in Vingerafdrukken, merk je hoe het ontzag groeit van de dichter voor de werkelijkheid aan gene zijde van het glas. Evenredig daaraan groeit zijn onvrede met de taal. De Coninck zoekt ‘woorden die zwijgen. Die je niet hebt, / maar alleen kunt krijgen’, ‘Taal zonder mij’, betekenis die van alle troost is ontdaan.

Aan het einde van de voorlaatste afdeling van de bundel, een ‘stijlleer in zeven lessen’, neemt de dichter symbolisch afscheid van de ‘o’, de smekende, dankende of bewonderende vocaal waarmee dichters zich vanouds tot de werkelijkheid richten. ‘Nee, o, ik weet het niet meer. Op mijn leeftijd heb ik u / opgegeven.’ Voor De Coninck hoort de ‘o’ bij ‘God’. Wie ‘o’ roept, veronderstelt een horend universum. Maar De Coninck is dit bidden voorbij. Ironisch schrijft hij over ‘de troost van het zegbare’: ‘Zo werd er thuis gebeden, (..) ssst gezegd / tegen de koude oorlog bij de warme kachel’. Het zegbare zegt uiteindelijk niets.

Terwijl je als lezer in Vingerafdrukken vordert, vraag je je af of je getuige bent van een zachte poëtische zelfdoding. Of zal De Coninck zich alsnog ontpoppen als een woorddichter, opstandige zinnen toeterend in het non-existente dovemansoor van de kosmos? Geen van beide gebeurt. De werkelijkheid drukt hem, in de laatste afdeling van de bundel, letterlijk en figuurlijk achterover in een ligstoel. Vanuit die houding (‘Ik ben de benedenste’) neemt hij geen betekenissen meer waar, maar flitsen, punten als op een pointillistisch schilderij, nu-momenten. Teruglezend ging het hem daar al steeds om. Hij beschreef de blaadjes van een gingko, een magnolia, een markante vriend, ‘de grote o van de ondergaande zon’, de wind – niet als betekenissen, maar als betekenaars. Ze betekenden een zekere Herman de Coninck. Een filosoof zou de mogelijkheid van deze ‘taal zonder mij’ misschien betwijfelen, maar als je De Coninck leest, geloof je erin.

Ik citeer het laatste gedicht van de bundel. De dichter ligt in zijn ligstoel. Hij is geen kosmische inspreker meer. Hij praat niet meer in op de wereld of op God. Hij ‘snorkelt aan zijn luchtpijp’ en kijkt. En hoewel hij zichzelf misschien ervaart als een illusieloze laat-twintigste-eeuwse posttheïst, zie ik in de ligstoel naast hem Guido Gezelle en zoek de tien verschillen.

Ik lig hier het bevlogene van zwaluwen te bestuderen.

Soms wordt er een hele zwerm overgesmeten, ik probeer te

begrijpen

wie dit doet, de wind niet, maar ook zij niet, ze hebben geen wij,

alleen gewirwar. Ze proberen uit hun staart weg te vliegen,

 

knip-knip door het heelal, hier waren we al,

hier waren we al. Ik lig te snorkelen

aan mijn luchtpijp. Ik zie dat het goed is.

Ik wil er mijn handtekening wel onder zetten.

Udo Doedens