Beste Hans,
BESTE HANS,
Dank voor je reactie op mijn recensie van Wij zijn ook katholiek. Die recensie begon een beetje onaardig met de opmerking dat het boek lang op de redactie is blijven liggen. De oorzaak daarvan was, geloof ik, niet dat de redactie van In de Waagschaal eenparig de schouders ophaalt over de zorgen die jij verbindt met het thema katholiciteit. Misschien is het wél zo, dat de redacteuren van In de Waagschaal doorgaans een ander kader kiezen voor de overdenking van deze zorgen. Niet de liefde voor de kerkelijke traditie en de vrees dat grote delen van die traditie in de Protestantse Kerk buiten beeld raken, maar het kwalitatieve onderscheid tussen het woord van God en kerkelijke praktijken in het algemeen. Wie dat onderscheid als kader kiest, kan net als jij wakker liggen van een verdeelde kerk en een opgeleukte liturgie. Maar laat ik niet doen alsof het in de redactie van In de Waagschaal allemaal koekkoek eenzang is en enkel voor mijzelf spreken.
Wat mij in jullie boek opviel, hoewel niet in elk artikel evenzeer, was de vanzelfsprekendheid waarmee jullie waarde hechten aan historisch gegroeide tradities, ‘klassieke’ auteurs, orthodoxieën en mainstream kerkelijke opvattingen. Ik wil niet ontkennen dat daarin waarheden vervat kunnen zijn, maar om dat te bewijzen is, dunkt mij, systematische reflectie nodig. Jullie wekken de indruk dat je aan bepaalde opvattingen en praktijken katholiciteit of algemene geldigheid toekent op historische gronden. Omdat die opvattingen en praktijken zo gegroeid zijn. Omdat de kerk meestal zus en zo heeft geleerd en omdat jullie je daar goed in kunnen vinden. Zo redeneert alleen een theologie die nog voldoende status en prestige meent te bezitten. Maar ik ben niet zo zeker dat ze die status en dat prestige ook daadwerkelijk bezit. En al bezat ze ze wel, een opvatting of praktijk kan toch niet puur door haar bestaan worden gelegitimeerd?
Jullie denkwijze herinnert mij aan de manier waarop één of twee decennia geleden aan de Utrechtse theologische faculteit over ‘de klassieke theologie’ gesproken werd. ‘Klassieke theologie’ – dat klinkt als een theologie met een algemene geldigheid, maar bij nader toezien was ze een historisch verschijnsel of een historische constructie, die op toevallige gronden het predikaat ‘klassiek’ had verworven en door Utrechtse geleerden met terugwerkende kracht voor een systematisch meesterstuk en een noodzakelijke waarheid werd verklaard, zonder dat van de historische dimensie rekenschap werd gegeven. Deze onhistorische benadering van historische grootheden, die ertoe leidt dat aan iets toevalligs absoluutheid wordt toegekend, bespeur ik ook in Wij zijn ook katholiek. Ze doet mijns inziens afbreuk aan jullie pleidooi. Ik lees een boek over algemeenheid maar het gaat in feite over deze of gene algemeenheid. Een algemeenheid van een bepaalde groep. Zo’n algemeenheid laat mij koud en, belangrijker nog, we komen er in een wereld waarin tradities voor willekeurig en onverbindend doorgaan ook niet meer mee weg. Tenzij we als kerk willen deelnemen aan een postmoderne strijd van waarheid tegen waarheid, van prestige tegen prestige. Maar is dat wat jullie willen?
Daarom kan ik de manoeuvre van de vrijzinnigheid enerzijds en een barthiaanse denkwijze anderzijds goed begrijpen. Beide stromingen onderkennen de toevalligheid van orthodoxieën en tradities en kunnen om die reden de belijdenis dat de kerk algemeen is niet langer beschouwen als een algemeen verbindendverklaring van hun eigen idee van christelijk geloof. Het predikaat ‘katholiek’ mag in hun wijze van redeneren alleen worden toegekend aan zaken die reeds aanspraak op algemene geldigheid hebben gemaakt. Dat is, zou ik zeggen, het moderne karakter van zowel barthianisme als vrijzinnigheid. (Niet de universele pretentie is modern, maar wel het besef dat er geen andere legitimiteit is dan het voeren van een universele pretentie.) In de vrijzinnigheid volgt katholiciteit op het immanente gegeven van een universele menselijkheid of een algemene redelijkheid. Rond deze menselijkheid of redelijkheid vormt zich een kerk en die is dus katholiek. In de dialectische theologie gaat het om het transcendente gegeven van de uniciteit of de eenheid van God. De kerk die daarvan de uitdrukking is, is dus katholiek.
Maar zo redenerend, zeg jij, kom je tot een opvatting van katholiciteit die vreemd is aan de werkelijk bestaande kerk of kerken. Hiermee raak je een gevoelige snaar. Is een idee van katholiciteit die volgt op een theologie met universele pretentie niet gedoemd de aansluiting met bestaande kerken te missen? Is een katholiciteit die uitdrukking wil geven aan Gods eenheid of de eenheid van het lichaam van Christus niet te radicaal? Een bestaande kerk kan aangesproken worden op de traditie waarin ze staat, een bestaande kerk bezit een identiteit die kan worden verdiept en aangevuld. Een oproep om ‘ook katholiek’ te worden sluit dus in principe heel goed op de bestaande kerk aan. Hij stimuleert haar verbreding. Een idee van katholiciteit die niet bij iets bestaands begint, maar bij iets universeels neemt daarentegen de bestaande kerken helemaal mee terug naar de tekentafel. Wat was ook weer onze inspiratiebron, wie was het ook weer die ons riep en wat hebben we dus te zijn? Voor bestaande kerken is dat een lastige beweging en zowel de vrijzinnige als de barthiaanse theologie is daarom niet zonder reden uitgemaakt voor een generaal zonder leger.
Tegelijk praten we hier alleen nog maar over de uitvoerbaarheid van een radicale opvatting van katholiciteit. Daar zijn dus vragen bij te stellen, maar jij vraagt je ook af of radicale katholiciteit überhaupt mogelijk is. Je gebruikt daarbij het woord gnostiek. Mijns inziens treft het oordeel ‘gnostiek’ echter geen doel. De gnosis richt zich op de wereld van de ideeën die zich niet anders dan onderscheidend kan verhouden tot de aardse werkelijkheid. Iedere theologie die inzet bij een eenheid die drie-eenheid is, is, althans op papier, de gnostiek voorbij. Maar ook in de praktijk van de bestaande kerk lijkt het mij geen heksentoer om een radicale opvatting van katholiciteit aan de orde te stellen. Als predikant op de kansel heb ik het bij voorbeeld vaker over het koninkrijk van God dan over de wereldkerk. Niet omdat ik graag in het luchtledige praat en daarom de wereldkerk vermijd, maar juist in tegendeel, omdat ik graag concreet ben en daarom beter uit de voeten kan met het Koninkrijk dan met de wereldkerk.
Een oproep tot katholiciteit kan een kerkelijke gemeente aanzetten tot het kennisnemen van de eigen kerkelijke wortels of tot het zoeken van toenadering tot de grote wereldkerken en hun gebruiken. Daar ben ik helemaal niet tegen. Maar zo’n oproep wordt pas urgent en iets van de Geest als ze mij aanzet tot bezinning op alle verdeeldheid, binnen de christenheid én daarbuiten, als ze leidt tot kritiek op ecclesiologische concepten die openlijk of verborgen steunen op het creëren van tegenstellingen tussen ‘onze groep’ en ‘de anderen’, als ze vraagtekens plaatst bij het goede recht van al het bestaande om bij het zoeken naar katholiciteit zichzelf buiten schot te houden. En dat is precies wat ik in Wij zijn ook katholiek bespeur: een ‘wij’ dat zoekt naar verbreding. Terwijl je pas echt breed wordt als jouw ‘wij’ verdwijnt.
Weet je waar ik wel nieuwsgierig naar zou zijn? Naar een ontvouwing met het oog op de kerkelijke praktijk van de spirituele inzichten van Charles de Foucauld (1858-1916). Dat was, zoals je misschien weet, een rooms-katholieke geestelijke die zich liet inspireren door ‘de verborgen jaren van Jezus’, de jaren die Jezus doorbracht in Nazareth, voordat Hij in de openbaarheid trad. Vanuit die inspiratie leefde De Foucauld jarenlang ‘als Griek met de Grieken’ tussen de islamitische Toeareg in Algerije. Toegegeven: De Foucauld liet de bestaande kerk op afstand, maar tegelijk: kan het katholieker?
Met vriendelijke groet,
Udo Doedens